woensdag 31 augustus 2011

Denker


Wist je dat om de 1111 dagen er iets wonderlijks gebeurt met alle standbeelden ter wereld? Nee, natuurlijk weet je dat niet. Het is immers een goed bewaard geheim. Niemand weet het. Ook jij niet.

De Grote Bewaker maakt het voor elk standbeeld mogelijk om elke 1111de nacht te ontstenen. Je ziet ze dan langzaam, heel langzaam veranderen van steen, graniet, marmer of gelijk wat in levende materie. Ze doen dat heel behoedzaam. Het gebeurt altijd in het holst van de nacht. Er is altijd wel een eenzame dwaler of een slapeloze die zijn hond uitlaat dus ze moeten voorzichtig zijn. Als er echt niemand te bespeuren valt grijpen ze hun kans. Centimeter per centimeter verschuiven ze zich, glijden van hun sokkel af en gaan op pad. Ze mogen kiezen naar waar ze gaan, ze zijn immers vrij. Sommigen gaan naar hun geboorteplek: het huis of atelier waar ze uit een vormeloze massa geschapen zijn. Anderen troepen wat samen op het stationsplein. Nog anderen kunnen niet snel genoeg zijn om bij hun geliefde te zijn.

Als ze samen zijn, gedragen ze zich voorbeeldig. Ze praten over hun kwaaltjes: stramme lichaamsdelen, groene uitslag op hun huid, afbrokkelende stukjes ledemaat, wildgroei van mos of hun brandende voeten die zwaar te lijden hebben van plassende honden. Ze klagen soms steen en been. Je hebt er ook die stilletjes gaan genieten in steengroeven of hun familieleden gaan bezoeken die hier en daar verspreid zijn in de Taj Mahal. Anderen blijven op een steenworp van hun vertrouwde plek wat rondhangen. Je hebt er ook die met anderen hun verplaatsingsstrategie bespreken: elke keer dat ze terug naar hun sokkel moeten, draaien ze zich een paar centimeters of veranderen ze een heel klein beetje hun pose. Voor de gewone voorbijganger valt dat niet op, maar de beelden verschaft het wat meer comfort en een ander standpunt op het gebeuren rond hen.

Denker kon die nacht niet snel genoeg zijn. Hij haastte zich naar Lorelei. Hij was zo immens verliefd op de nimf. Soms dacht hij dat hij zou barsten van de liefde die in zijn stevige torso woedde en die hij tot nu toe niet beantwoordt wist. Om de 1111 dagen ijlde hij zich naar haar. Zij wachtte rustig op haar stoel terwijl ze haar lange haren ontwarde. Een werkje waar ze de hele nacht zoet mee was. Zijn gezelschap zorgde voor wat afleiding op haar hoge rots. Zou ze zijn liefde deze keer beantwoorden of zou ze hem zou laten vallen als een baksteen? Ze wist het nog niet.

Denker was vastbesloten om deze nacht te scoren. Een ezel stoot zich immers geen tweemaal aan dezelfde steen. Hij zou deze keer niet zo lang wachten tot de nacht om was en de Grote Bewaker het teken gaf dat ze terug moesten gaan naar hun vaste plek. Hij wou niet nog eens 1111 dagen smachten. Nee, dat zou hij niet kunnen uithouden. Hij was immers niet van steen...

De nimf was klaar met het kammen van haar lange haren.  Ze zong een droevig liedje en keek uit over de rivier waar jammer genoeg geen enkele boot te bespeuren viel.  Toen wist ze het zeker: ze wou hier voor altijd blijven, alleen, zonder dat protserige gedoe van Denker. Als ze er aan dacht hoe hij pochte met zijn spieren, zijn gestroomlijnde lichaam... och, zucht! Ze zou van haar hart een steen maken en hem zeggen dat ze zijn liefde niet kon beantwoorden.

Zo geschiedde. Hoe Denker dat nieuws verwerkte is teveel voor woorden. Zijn huid sloeg er groen van uit en blinken deed hij niet meer. Nog voor de Grote Bewaker het sein gaf, was hij teruggegaan naar zijn sokkel. Bedroefd, gekwetst, eenzaam... Hij kon maar niet bedenken waarom Nimf hem had laten vallen als een baksteen. Waarom? Waarom toch? Hij zette zich neer en dacht na. Hij dacht heel lang en heel diep na...


woensdag 24 augustus 2011

Momenten

Het is weer zover. Je bent naar je werk vertrokken. Alles staat nog op de ontbijttafel. Je hebt weer niet afgeruimd. Je pantoffels staan in het midden van de gang. Een uitdagende uitnodiging om erover te struikelen.

Gisteren heb je de auto binnengezet en de autosleutels liggen weer niet op hun plaats. Ik zal weer in je jas en je broek moeten zoeken in de hoop ze te vinden. Anders wordt het maar weer de reservesleutel.

Het zijn van die momenten. Je wilt iets vertellen, maar je kan er niet op komen en het hele gesprek gaat de mist in. Of ’s morgens zeg je wit en ’s avonds is het steevast zwart en oh wee als ik het tegendeel beweer. Zucht.

Als ik een avondje tv plan, kom jij thuis met de mededeling dat je maten op café op je wachten. Die film spreekt je toch niet aan, dus je zegt dat je er niets aan zal missen.
Samen in de auto is een ramp. Jouw rijstijl maakt me zenuwachtig en je denkt dat de chauffeur voor je je hoort als je commentaar geeft op zijn rijstijl.

Hoe hard ik ook mijn best doe om de kinderen Nederlands te leren, ze krijgen meer en meer jouw tongval. Ik merk een rimpel van het vele keren fronsen met mijn wenkbrauwen over hun woordenschat.

Je bent nog niet thuis. Het is veel later dan anders. Je neemt je gsm niet op. Ik vraag me af of het geen kleine moeite is om even te bellen zodat ik niet ongerust hoef te zijn. Het zijn van die momenten. Er wordt dan veel gezucht. Maar de angst grijpt me naar de keel als ik denk dat er je iets overkomen is. Dat je nooit meer zou terugkomen. Dat ik nooit meer over je pantoffels struikel of de sleutels moet zoeken. Dat ik voortaan altijd alleen naar tv moet kijken. Dat alleen jouw tongval voortleeft in de praatjes van de kinderen.... Zucht. Het zijn van die momenten.



woensdag 17 augustus 2011

Aan een zijden draadje



Met gemengde gevoelens keek ze naar hem: een klein, weerloos schepseltje. Het had lang geduurd voor ze hem ongemerkt had kunnen weggraaien. Op een onbewaakt moment zag ze haar kans schoon. Met één goed berekende beweging had ze hem weggegrist van de zandbakrand. Niemand had het gezien. Vliegensvlug verborg ze hem onder haar jas, draaide zich om en wandelde weg. Ze leek een doodgewone vrouw, zonder meer. Toch kon niemand vermoeden wat ze van plan was.

Haar andere kinderen zorgden voor afleiding. Niemand had de verdwijning opgemerkt. Vastberaden versnelde ze haar tred. Ze moest en zou dit doen. Die drang was onweerstaanbaar. Ze voelde even of hij nog goed onder haar jas zat. Alles leek in orde. Nog een paar meter en ze was veilig. Met een laatste, zenuwachtige blik naar buiten ontsnapte er ook een diepe zucht. De eerste stap was al geslaagd. Ze had hem!

Vlug deed ze enkele gordijnen dicht. Niemand mocht haar zien. Ze handelde snel. Wekenlang had ze dit voorbereid. Elke handeling ging bijna automatisch. Uren en uren had ze dit scenario doorlopen. De tijd drong. Ze had deze morgen alles al klaar gezet. Het moest snel gaan.

Ze legde hem op tafel. Het beduimelde truitje ging uit. Het kleine lijfje zag er teer en kwetsbaar uit. Het kon haar niet vermurwen. Ze zou haar plan uitvoeren. Zonder enig gevoel bekeek ze hem, van top tot teen. Ze knikte. Dit was wat ze verwacht had. Ze kon er eindelijk aan beginnen. Ze haalde diep adem, schudde haar schouders los en wreef even om haar handen op te warmen.

Ze begon met het kleinste mesje. Het lukte niet. Was het te bot? Durfde ze geen kracht zetten op het bikkelharde staal? Een zucht ontsnapte aan haar droge lippen. Een zenuwtrekje aan haar oog irriteerde haar. Ze moest doordoen, een beslissing nemen. Als het met het mes niet lukt, dan zou ze de schaar proberen. Haar hand trilde wat, maar toch slaagde ze erin om net onder de hals een groot gapend gap te maken. Ze had het gedaan! De tweede stap zou de moeilijkste zijn en die was haar toch gelukt. Ze won aan zelfvertrouwen en knipte door. Tot aan het rechteroor knipte ze zonder mededogen verder. Doodstil was het in huis. Het kleine schepseltje gaf geen kik. Af en toe keek ze achterom, alsof ze elk moment betrapt kon worden.

Amper een paar minuten later keek ze tevreden naar het resultaat: het hoofdje was er af! Dit had ze altijd al willen doen. Ze genoot. Hoe lang had ze niet op dit moment gewacht? Ze nam een besluit: nu ze toch bezig was, kon ze meteen maar beter doorgaan. Een glimlach verscheen. Ja, verder doen. Dit was heerlijk! Zonder mededogen maakte ze een incisie aan het beentje. Al vlug was dat er ook af. Met een blik vol wellust nam ze het hoofdje in haar hand. Nu zou het huzarenstuk volgen: de ogen. Langzaam, heel langzaam nam ze haar naald. Het trillen van haar hand was gestopt. Zonder aarzelen stak ze de naald in het hoofd. Met een gilletje liet ze het oog eruit wippen. Het stuiterde op de grond en ze gaf er met haar voet een schop tegen. Het rolde onder de kast. Erg grappig, vond ze.

Een last was van haar schouders gevallen. Nu kon ze volledig ontspannen. Ze keek nog eens door het raam. Niemand had zijn verdwijning opgemerkt. Ze had nog tijd. Een zee van tijd.

Ze ging aan de tafel zitten. Schaar, naald en draad bij de hand. Poppenvulling puilde uit een plastic zak. Met haar nagels trok ze het zakje met nieuwe teddyberenogen open...

Amper tien minuten later moffelde ze de volledig herstelde beer onder haar jas. Hij had terug twee ogen, zijn been was weer volledig en de vieze vulling was vervangen door nieuwe. Ze stapte buiten en hoorde haar kind hartverscheurend huilen. ‘Mama, mijn beertje is weg!’ Ze holde naar hem toe, knuffelde hem even en stelde hem gerust: ‘Hier is je beer, huil maar niet.’ Samen stapten ze de tuin uit. Hij droeg zijn teddybeer, zij droeg een mysterieuze glimlach.



woensdag 10 augustus 2011

De mannetjes van kwart voor


Je kent ze wel. In elke straat heb je er eentje. Een mannetje van kwart voor. In mijn vorige straat was het een mannetje van kwart voor twee. Nu is het een mannetje van kwart voor vijf.

Langzaam, soms moeizaam, maar erg vastberaden wandelen ze hun dagelijkse wandelingetje. Een beetje voorovergebogen, hun wandelstok als vaste maatje. Voetje voor voetje schuifelen ze voort. Elke dag op hetzelfde uur komen ze voorbij. 

Ze lijken wel een heel verleden op hun schouders mee te dragen, gebukt onder hun eigen geschiedenis. Hun leven trekken ze achter zich aan. Hun kindertijd, de jeugd met de eerste verliefdheid, het ouder worden, het lief en leed. Waarschijnlijk kennen ze elke steen op hun pad vanbuiten. Soms, heel soms, kijken ze eens op. Weinig kan hen nog verbazen of beroeren. Ze hebben het allemaal wel een beetje gehad.

Vandaag keek het mannetje van kwart voor vijf even op, net toen ik de deur van mijn huis dichttrok. Heel even kruisten onze blikken. Hij boog zijn hoofd alweer. Hij vertraagde zijn moedige tempo niet. 'Dag meneer', zei ik. Hij stopte, het koste hem moeite om zijn blik van de straatstenen los te trekken. Hij plantte zijn wandelstok stevig neer en richtte zich helemaal op en keek me recht in de ogen. Het bleef net te lang stil. Ik wist me geen houding te geven. 'Dag meneer', zei ik nogmaals, 'wat een weer, he!' Hij liet zijn hoofd weer zakken en ik had meteen spijt van mijn vreselijke dooddoener. Maar dan draaide hij zich helemaal om, keek me weer aan en zei: 'dag madammeke, als het droog is kan ik wandelen, anders niet. Ik heb nog verkering gehad met Felicie die in uw huis heeft gewoond, dat is al meer dan vijftig jaar geleden. Maar ik ben nu alleen en....' 

Een half uur hebben we gebabbeld. Zijn schema was een beetje overhoop gehaald. Kwart voor vijf was nu kwart over vijf. Hij stapte verder, me hartelijk groetend. Ik keek hem lang na. Ik wist niet zeker of hij nu wat rechter liep. Ik beeldde het me graag in. Langzaam verdween hij om de hoek van de straat. Het was nu bijna half zes.