woensdag 30 juni 2010

Vakantie!


Geef maar toe, jij doet het ook...
Maar vakantie wil niet zeggen dat je van me af bent!





woensdag 23 juni 2010

Lekker

Ze is zo mooi. Die welvingen, die lekkere rondingen, zelfs dat buikje. Lieve help, ze is onweerstaanbaar. Als ze stapt, krijg ik maar niet genoeg van haar. Haar rug die zo welft, haar nek die gewoon vraagt om aandacht.

Ik kan niet anders dan haar achterna gaan. Het is sterker dan mezelf. Ik volg haar. Als ze omkijkt, verstop ik me vlug. Ik wil niet dat ze me ziet. Ze heeft niets in de gaten. Mijn God, dat vetrolletje ziet er super uit. Ik wil haar hebben. Nu!

Ze rust even uit. Ze legt haar haren goed. Haar ogen blinken. Ik kan mijn ogen niet van haar af houden. Stilletjes, heel stilletjes sluip ik naar haar toe. Ik ben heel dichtbij. Haar geur bedwelmt me. Ze ruikt bijzonder verleidelijk. Elke spier in mijn lijf spant zich op. Hoewel ik stokstijf stil sta, voel ik elk vezeltje in mijn lichaam.

Ze draait zich om en net op dat moment laat ik me gaan. Ik bespring haar. Alle kracht die ik heb gebruik ik. Heel trefzeker heb ik ze. Ze is zo bang dat ze zelfs niet beweegt. Ik heb ze! Ze is van mij.

Ik zet mijn tanden in haar nek. Ze is nog lekkerder dan ik dacht...


woensdag 16 juni 2010

Tandenfeest

Ik vind het vreselijk als mijn kinderen aan hun loszittende tanden zitten te prutsen. Het bezorgt me kippenvel en ik draai mijn hoofd er van weg. Erger nog is het als ze vragen: ‘kijk, die tand zit heel erg los, wil jij hem eruit trekken?’ Brrrrr, horror is dat! Ze kunnen het maar niet begrijpen dat ik me daar zo bij voel. Zij zijn fier, ze worden groot, ze worden zoals ik...

Die morgen was het weer zover. ‘Kijk, hij valt bijna uit!’, zei Zoon en ondertussen jongleerde zijn tong rond die wiebelende tand. ‘Eet je ontbijt nu maar verder’, zei ik stilletjes. Ondertussen zag ik het scenario al voor me dat die tand loskwam en met de ontbijtgranen mee richting maag ging...

Pas ’s avonds, na het tandenpoetsen, kwam de echte held naar boven. ‘Ik trek hem zelf uit! Nu!’ En dat deed hij dan ook. Met een brede glimlach, weliswaar met een gapend gat in die rij blinkende melktanden, een druppeltje bloed aan zijn mond en die tand hoog opgeheven in de lucht toonde hij zijn volgende stap in het groeiproces. ‘Goed zo!’, probeerde ik zo enthousiast mogelijk. ‘Spoel nu maar eens goed.’ Dat deed hij. Dochter spurtte naar beneden. Al snel kwam ze terug met een klein doosje. ‘Hier, Broer, je mag mijn doosje lenen om je tand in te doen. Leg die dan maar onder je kopkussen, dan komt de tandenfee deze nacht.’ Broer deed dat met een geheimzinnig glimlachje. ‘Zus, misschien weet je het nog niet, maar je bent nu oud genoeg. Ik zal eens iets vertellen...’

Zo kwam het dat er weer een mythe ontkracht werd. Weer werd een ouder betrapt op fabels en verzinsels. Toch blijven kinderen in je geloven. Voor alle zekerheid komt Zus me nog even vragen of het allemaal wel echt waar is. Ja, het is echt waar! Maar Broer steekt wel heel overtuigd zijn tand in het doosje. ‘Morgen zit er een centje in!’ glundert hij. Dat zal ik met veel plezier doen. Net zoals ze op 6 december nog heel lang een cadeautje zullen krijgen.

Toch is Zus nog niet helemaal tevreden. ‘Wat doe jij dan met die tand, mama?’ vraagt ze. Tja, wat doe je daar mee... Vroeger hield ik ze bij, in een ander klein doosje. Maar telkens als ik dat doosje tegenkwam en opendeed verschoot ik zo van dat lugubere aanzicht dat ik het weer op een ander plaatsje verstopte, in de hoop het niet meer te vinden. Nee, losse tanden verzamelen is niet echt mijn ding. Mezelf troostend met het feit dat ik de leuke dingen van mijn kinderen wel spaar, smeet ik alle tanden weg. Het was een opluchting! Elke tand die ik wisselde voor een centje ging dezelfde weg op: de vuilbak in. Met telkens toch een beetje een schuldgevoel. Maar kon ik dat nu zeggen aan Zus? Ik smijt een stukje van jullie zomaar de vuilbak in! Neen, dat kon ik niet...

‘Ik neem die tand uit het doosje en steek hem buiten in de tuin in de grond’, zei ik. Wat jammer dat ik niets creatiever kon bedenken op dat moment. ‘In de grond? Tussen je bloemen?’ vroeg ze met een verbaasde blik. ‘Ja’, zei ik, ‘ik kan me geen mooier plekje bedenken dan tussen al die mooie bloemen.’ Je hoorde ze nadenken over wat ik gezegd had. Grote mensen doen nu eenmaal alles met een reden. En toen kwam het. ‘Mama’, zei ze. ‘Dat is ongelooflijk slim van je!’ Verbaasd keek ik haar aan. Lachend, met hier en daar een ontbrekende melktand, zei ze: ‘als je die in de grond stopt en goed verzorgt, dan groeit er later een mooie kunstgebittenboom. Jij bent de slimste mama die er is!’


woensdag 2 juni 2010

Kamiel

De oorlog woedde hevig. Gelukkig hadden ze er in het dorpje weinig last van. Er werd niet gevochten en het dorp werd niet overspoeld met soldaten. De meeste mannen waren naar het front getrokken. De mannen die er nog waren, waren te oud of niet geschikt om het land te dienen. Vrouwen en kinderen hadden het moeilijk. Het waren zware tijden. Er heerste armoede. Honger. Eeuwig knagende honger. Veel vee werd geslacht om te overleven. Vaak werd de oogst opgeëist. Zwerfhonden zag je overal. Graatmager en op de dool. Mensen werden vindingrijk om te overleven. Koffie was nergens meer te krijgen, zelfs niet met bonnen. Met wat goede wil smaakte eikeltjeskoffie ook wel. Schoenen waren ook een luxe. Met een stuk karton en veel creativiteit maakten sommigen hun eigen schoeisel... Elk probleem werd aangepakt.

Kamiel was ook zo een plantrekker. Hij had veel minder land opgegeven bij de overheid dan dat hij werkelijk bezat. Met de opbrengst van zijn ‘onbestaande land’ trok hij naar de zwarte markt net over de grens. Elke week trok hij naar Nederland om te handelen en te ruilen. Maar dat werd telkens moeilijker. De veldwachter hield hem nauwgezet in het oog. Zijn groenten leverden hem amper genoeg op om te overleven. Nu de kinderen van zijn broer noodgedwongen bij hem woonden, werd het moeilijker. Ze kwamen niet meer rond. Kamiel moest iets anders verzinnen.

De controle aan de grens werd verscherpt. De groenten waren verkocht. Maar Kamiel bleef zijn wekelijks tochtje maken. Elke keer hield de veldwachter hem tegen. ‘Dag Kamiel, controle!’. Kamiel liet zich gewillig fouilleren. De veldwachter vond niets. ‘Wat zit er in die papieren zak, Kamiel?’ Hoewel de mannen elkaar al van kindsbeen kenden, was het duidelijk dat de veldwachter zich aan de regels hield. Kamiel maakte de zak open en liet zijn boterhammen zien. De veldwachter lachte even en Kamiel mocht verder rijden met zijn fiets. De veldwachter keek hem glimlachend na. Wat zou Kamiel toch in zijn schild voeren?

Weken en maanden gingen voorbij. Elke keer opnieuw moest Kamiel stoppen. Elke keer opnieuw controleerde de veldwachter de inhoud van de papieren zak. Elke keer liet Kamiel zijn boterhammen zien. Als hij goed gezind was, kreeg de veldwachter zelfs een stukje van zijn brood. En de veldwachter krabde zich telkens in het haar... In de verte reed Kamiel Nederland binnen. Vastberaden en rustig zoals altijd.

Het dorp stond in rep en roer. De oorlog was gedaan! Eindelijk! Iedereen vertelde het nieuws opgelaten aan elkaar verder. Spoedig zouden de mannen terugkeren naar het dorp. Het zou vanaf nu weer beter gaan... Zondag, na de ochtendmis, bleef iedereen lang napraten. Sommigen trokken naar het café. Kamiel deed dat ook. De veldwachter zag hem binnenkomen en geeft hem een frisse pint bier. ‘Hier Kamiel, dat is er ene van mij. Ik ga op pensioen. Geef iedereen nog iets van mij. De oorlog is gedaan!’ Alle mannen dronken vrolijk. Kamiel zat alleen aan een tafel. De veldwachter hield hem, zelfs nu, nog steeds in het oog. ‘Kamiel’, zei hij, ‘vertel het mij nu eens. Ik kan u niets meer doen. Ik ben geen veldwachter meer. Elke week liet ik u de grens passeren. Ik ben er zeker van dat ge iets smokkelde. Is het niet?’ Kamiel haalde zijn schouders op en lachte eens. Hij dronk zijn pint leeg en bestelde een nieuwe. ‘Allez, Kamiel. Ge gaat me toch niet vertellen dat ge boterhammen smokkelde, zeker?’ De veldwachter keek hem met een geamuseerd lachje aan. ‘Neen, veldwachter’, zei Kamiel, ‘het waren geen boterhammen.’ Iedereen in het café werd stil en wachtte het antwoord af. Maar Kamiel lachte alleen maar terug naar de veldwachter. ‘Wat was het dan wel?’ vroeg hij. Alle mannen in het café brulden het antwoord unaniem: ‘Fietsen!’