maandag 29 januari 2018

Middenstrookje


Er was eens een mannetje dat zich altijd omringd wilde voelen. Meestal niet door mensen, want daar had hij al een tijdje genoeg van. Hij omringde zich niet zomaar. Hij wilde altijd in het midden zijn.

Als hij in zijn driezit naar TV keek, had hij links en rechts een groot sierkussen liggen. Ging hij naar de supermarkt, dan kiende hij zijn plaatsje in de rij aan de kassa zo uit dat er een winkelkarretje voor hem, maar ook achter hem stond. Best wel moeilijk, want ook in een warenhuis ben je ooit de eerste. Restaurantbezoeken waren een zeldzaamheid. Dat kwam vooral door de negatieve ervaringen. Het is immers niet zo gepast om ongevraagd tussen twee mensen je voeten onder tafel te schuiven.

Zijn huis bevond zich in het midden van de straat. Uiteraard was zijn huis het middelste van drie aaneensluitende woningen. Ook al leefde hij er alleen, hij had drie stoelen aan zijn rechthoekige keukentafel. Er was maar één stoel die zichtbare gebruikssporen had.

Zijn zoektocht naar een vrouw was een fiasco. Twee vrouwen zou teveel zijn, maar gewoon eentje kon ook niet. Het zou een gapend gat veroorzaken aan zijn linker- of rechterkant.

Boeken lezen was een uitdaging. Gelukkig had het mannetje hier een systeem voor. Op de salontafel lagen zijn boeken netjes op een rij. Drie stuks. Hij las een hoofdstuk uit het middelste boek en schoof daarna het boek een plaatsje op. Hij koos zijn lectuur uit de wijkafdeling van de bibliotheek. De auteurs met beginletters A tot H en Q tot Z waren ongekend terrein, maar rij 2 (I tot Q) was bijna volledig uitgelezen. Hij overwoog ernstig om de vraag te stellen om de alfabetische volgorde van de boeken in de bibliotheek te doorbreken.

Zijn grootste vrees was om een tand te verliezen. Moest dat toch gebeuren dan wist hij al dat hij meteen een andere tand zou opofferen, zodat er toch drie stuks  netjes naast elkaar op een rijtje stonden. Hij dacht er elke ochtend, middag en avond aan als hij zijn tandenborstel tussen de twee andere tandenborstels zette.

Fietsen deed hij niet meer want hij voelde zich enkel in zijn nopjes in een stevige, blinkende driewieler. Maar hij besefte wel dat hij daar, als flinke en gezonde man, vreemd voor zou worden aangekeken.

Gelukkig had hij zijn auto nog. Nou ja, gelukkig… Je kan je al voorstellen hoe lang hij soms rondreed om een voor hem geschikte parkeerplaats te vinden. Ofwel moest er links en rechts een plaats vrij zijn, ofwel moest hij het middelste vak opvullen. Hij had er zich bij neergelegd en had geduld gekweekt. Veel geduld. Hij reed dan maar wat rond, in afwachting tot dat geschikte plaatsje vrij was. En soms, ja soms, kon hij niet anders dan voorsorteren in de middelste rijstrook en dan gebeurde het al eens dat hij ietwat verloren reed. Meestal kwam hij dan op de snelweg terecht. Zalig vond hij dat. Want de snelweg in zijn omgeving had drie rijvakken. Drie!


Na het invoegen koos hij resoluut voor het middelste rijstrook en wat er ook gebeurde, hij week daar niet meer van af. Zijn autootje snorde aan een gestaag tempo van 100 km/u verder. Mooi in het midden. Links en rechts passeerden er auto’s, bussen, vrachtwagens, moto’s, maar het kom hem niet deren. Het maakte hem zo gelukkig. De zekerheid dat hij niet meer en beter omringd kon zijn dan hier, deed hem vergeten dat hij eigenlijk op zoek was naar een parkeerplaats bij het warenhuis. Uren en uren kon hij zo door rijden. Als de drie rijstroken samen kwamen tot slechts twee stuks, nam hij de afrit en reed hij via de volgende oprit terug van waar hij gekomen was. 

Op datzelfde rijvak. 
Met een stralende glimlach en een rij ononderbroken tanden. 
Mooi in het midden. 
Heerlijk omringd.