woensdag 29 februari 2012

Duteru




Er was eens, nog niet zo heel lang geleden, een kraai. Hij leidde zijn leventje, zoals de andere kraaien, maar op een dag kreeg hij een doorn in zijn poot. De kraai vloog naar het dorp en ging in de opening van het raam zitten. Daar trok hij heel voorzichtig de doorn uit zijn poot. In het huis zat een oude vrouw. De kraai vloog naar haar toe en kraste: “Moedertje, bewaar deze doorn goed voor mij!” De kraai hupte terug naar het raam en vloog weg. De vrouw keek naar de doorn in haar hand, stond op en legde hem op het randje boven de open haard. Ze wachtte een dag, maar de kraai kwam niet. Ook de volgende dag kwam de kraai niet terug. Enkele dagen later wou de vrouw ’s avonds haar olielamp aansteken. Maar toen ze de pit aanraakte, zakte die in de olielamp. Het vrouwtje keek rond, op zoek naar iets waarmee ze de pit omhoog kon halen. Haar blik viel al vlug op de doorn. De kraai kwam toch niet meer terug, dacht ze, dus ze nam de doorn en stak die in de pit. Maar op dat moment vloog de doorn in brand. De vrouw zette verschrikt een stapje achteruit. Achter haar hoorde ze gefladder. Daar was de kraai!

“Dag moedertje”, zei hij, “wilt u mij de doorn teruggeven?” De vrouw legde uit wat er net gebeurd was en hoe spijtig ze het vond. Maar de kraai had er geen oren naar. “Ik wil mijn doorn hebben!” krijste hij. Hij ging op de vensterbank zitten en begon oorverdovend te roepen: “Of de doorn, of de lamp. Of de doorn, of de lamp. Of de doorn, of de lamp…” Het oude vrouwtje kon het niet meer aanhoren. Ze was moe van het gekrijs en gaf haar olielamp aan de kraai. De vogel vloog weg met de lamp en streek vervolgens neer bij het volgende huis in het dorp. Ook daar zat een oud vrouwtje.

“Moedertje, wilt u deze lamp voor mij bewaren?” vroeg hij. Het vrouwtje knikte instemmend en beloofde dat ze dat zou doen. Even later dommelde ze in. Toen ze wakker werd was het al donker. Ze moest haar koe nog melken. Het vrouwtje was blij met de lamp van de kraai en nam die mee naar de stal. Ze zette de lamp achter de koe en begon te melken. Maar de koe gaf een trap en de lamp was stuk. Op dat moment kwam de kraai de stal binnen gevlogen. “Moedertje, geef mijn lamp terug!” zei de kraai. Het vrouwtje wees naar de olielamp op de grond en zei hoe jammer ze het vond. Maar daar had de kraai geen oren naar. “Ik wil mijn lamp hebben!” krijste hij. Hij ging op de vensterbank zitten en begon oorverdovend te roepen: “Of de lamp, of de koe. Of de lamp, of de koe. Of de lamp, of de koe…” Het oude vrouwtje kon het niet meer aanhoren. Ze was moe van het gekrijs en gaf met veel tegenzin de koe aan de kraai. De vogel ging weg en bracht de koe naar het volgende huis in het dorp. Ook daar zat een oud vrouwtje.

“Moedertje, wilt u deze koe voor mij bewaren? Ik kom ze later ophalen” vroeg hij. Het vrouwtje zei dat ze dat wel wilde doen. Ze wachtte een dag, nog een dag en nog een dag, maar de kraai kwam niet terug. De volgende dag was het de bruiloft van haar zoon. Omdat het oude vrouwtje het niet breed had, besloot ze de koe te slachten en er zo een echt feest van te maken. Zo geschiedde. Ze slachtte de koe en begon aan de lekkerste gerechten voor haar gasten. Het werd een mooie bruiloft en de gasten hadden alles opgegeten. Toen vloog de kraai binnen. “Moedertje, geef mijn koe terug!” zei hij. Het vrouwtje legde uit dat ze dacht dat de kraai niet zou terugkomen en dat ze de koe geslacht had voor de bruiloft. Maar daar had de kraai geen oren naar. “Ik wil mijn koe hebben!” krijste hij. Hij ging op de vensterbank zitten en begon oorverdovend te roepen: “of de koe, of de bruid. Of de koe, of de bruid. Of de koe, of de bruid…” Het oude vrouwtje en de gasten kon het niet meer aanhoren. Ze waren moe van het gekrijs en met pijn in hun hart gaven ze de jonge bruid aan de kraai. De vogel vloog weg en bracht de bruid naar de bergen.

Onderweg kwam hij een herder tegen. Die zat een vrolijk deuntje te spelen op een fluit. “Herder, geef mij jouw fluit, dan krijg jij deze bruid”, zei de kraai. De herder keek naar de jonge vrouw en knikte instemmend. Het was een mooi meisje en hij vond het een goede ruil. Zonder aarzelen gaf hij het muziekinstrument aan de kraai en nam het meisje bij de hand.

De kraai nam de fluit en begon te zingen en te fluiten. Hij zong en zong, altijd maar weer hetzelfde liedje. Als je een kraai ziet, en je luistert goed, zal je horen dat hij dit liedje zingt, altijd maar weer:

“Duteru, duteru, duteru,
ik heb de doorn gegeven
en de lamp gekregen.
Duteru, duteru, duteru,
ik heb de lamp gegeven
en de koe gekregen.
Duteru, duteru, duteru,
ik heb de koe gegeven
en de bruid gekregen.
Duteru, duteru, duteru,
ik heb de bruid gegeven
en de fluit gekregen.
Duteru, duteru, duteru…”


(vrij naar een Turks sprookje)




woensdag 22 februari 2012

Ovatie



Paul stapte in de gietende regen naar de schouwburg. Andere voorbijgangers haastten zich. Ze wilden zo snel mogelijk schuilen voor de regen. Paul niet. Zijn schouders hingen omlaag. Het water droop van zijn halflange haren. Net voor hij binnenging keek hij naar de grote poster die aan de muur hing. De kleuren waren schreeuwerig, zijn naam stond er in grote letters op. Hij zuchtte diep en opende de deur.

In de kleedkamer keek hij vluchtig rond. Alles was zoals altijd: donker, rommelig en saai. Hij stapte naar zijn stoel en plofte er op neer. Hij negeerde de spiegel voor hem. Zo bleef hij enkele minuten zitten, bijna levenloos. Dan stond hij op, nam zijn kostuum en kleedde zich om. Hij controleerde niet zoals vroeger of zijn kraag goed zat. Hij deed het gewoon aan. Meer niet. Toen hij aangekleed was, zette hij zich voor de spiegel. De maquillage lag zoals steeds klaar. Met grote vegen smeerde hij de make-up uit. Het ging niet goed. Nog voor hij klaar was, legde hij het sponsje aan de kant, zette zijn ellebogen op tafel en begroef zijn gezicht in zijn handen. Een diepe zucht ontglipte hem. Toen hij opkeek zag hij dat de make-up uitgeveegd was.

Paul rechtte heel eventjes zijn rug en corrigeerde zijn maquillage. Heel zorgvuldig trok hij nu met zwart de lijnen van zijn wenkbrauwen en ogen. Toen hij één oog klaar had, focuste hij zich op het andere. Een paar minuutjes later was hij klaar. Zonder enige emotie keek hij in de spiegel. Hij keek zichzelf recht in de ogen. Hij staarde. Hij leek bevroren. Het enige teken van leven was die plotse traan die opwelde en over zijn wang liep. Paul werd erdoor verrast. Hij legde zijn vingers op zijn wang, voelde aan de traan, wreef over zijn oog. De make-up werd herschapen tot een slordig schilderspalet.

Weer rechtte Paul zijn rug. Met grove, bruuske bewegingen nam hij nog maar eens het sponsje in zijn hand en begon opnieuw. Met grote, krachtige vegen, bracht hij zijn make-up in orde. Routineus was Paul. Toen hij klaar was, legde hij alles aan de kant en keek hij in de spiegel. Het leek in orde nu. Of niet? Neen, het was niet orde. Daar waren weer tranen. Weer bengelden ze over zijn wangen. Zonder stoppen. Paul kon ze niet tegenhouden. Met een harde klap belandde zijn vuist op de tafel. Hij brulde en tierde. Met één veeg van zijn arm slingerde hij alles wat er op de kaptafel stond de grond op.

Zijn blik viel op de klok. Nog vijf minuten, dan moest Paul op. Het volk druppelde binnen. Hij trok al lang geen volle zalen meer. Het publiek was niet meer zoals vroeger. Ze eisten altijd meer, werden altijd kritischer. Paul rechtte nog maar eens zijn rug. Hij raapte alle spulletjes op, retoucheerde vlug zijn make-up. Hij keek in de spiegel. De mond die hij op zijn gezicht getekend had, lachte vrolijk, maar Paul huilde. Onophoudelijk stroomde zijn verdriet. Paul knoopte zijn jasje dicht. De voorstelling begon.

Met kleine stapjes verscheen hij op het podium. Hij kwam van tussen de gordijnen piepen en keek de zaal in. Paul was bang. Paul wilde dit niet meer. Hij stond daar maar. Het hoefde niet meer voor Paul. Het publiek begon te giechelen, vol verwachting naar wat de act verder zou brengen. Paul schuifelde wat naar voor. De vrolijke tingeltangel van de piano paste helemaal niet bij zijn gemoed. Maar het publiek zag zijn tranen niet. Zijn houding, zijn gekke kostuum, zijn vrolijke mond en de spanning die opgebouwd werd omdat hij niets deed, deden een man in het publiek plots in een luide lach schieten.

Paul hief zijn hand op, alsof hij die lach wou afweren. Daardoor begon iedereen te lachen. Paul wou dit niet. Hij richtte zijn beide handen op en schudde zijn hoofd. Langzaam stapte hij naar achter. Het publiek bulderlachte. Daar waren de tranen weer. Paul voelde ze over zijn wangen lopen en greep ernaar. Alsof hij ze kon vastgrijpen en weggooien. Maar dat ging niet. De maquillage trok strepen. Paul zakte door zijn knieën. Het publiek genoot.

Dan deed Paul wat hij gepland had. Uit zijn wijde broek haalde hij een revolver. Hij zette het tegen zijn slaap. Het publiek zag hij niet meer. Zijn blik was helemaal vertroebeld en stond op oneindig. Het duurde maar een paar seconden. Dan haalde Paul de trekker over. Een luide knal, het bloed op het podium mengde zich met Pauls verdriet. Luid applaus en geroep uit het publiek. Ze vonden het schitterend. Paul kreeg een staande ovatie.




woensdag 15 februari 2012

~~~~~~~~~~~~~~Slaap, mijn lief~~~~~~~~~~~~~




Slaap, mijn lief, slaap.
Het is veiliger in je dromen.
Daarbuiten is de wereld  veel te koud.

Slaap, mijn lief, slaap.
Ik ben zo moe van het moe zijn.
Moe van het ademhalen.

Slaap, mijn lief, slaap.
Door je ritmisch ademhalen,
vergeet ik hoe het is om te hopen.

Slaap, mijn lief, slaap.
Ik ontdekte net dat dromen leugens zijn
en viel in een grote, gapende leegte.

Slaap, mijn lief, slaap.
Het is veilig in je dromen.
Daarbuiten is de wereld veel te koud.

Slaap, mijn lief, slaap.
Ik wou dat ik jou kon zijn.
Zorgeloos en dromend.

Slaap, mijn lief, slaap.
Wandel door de gangen van je luchtkastelen
en verlucht de gangen van je dromen.

Slaap, mijn lief, slaap.
Ik zal je wiegen en koesteren
met mijn weifelende woorden.

Slaap mijn lief, slaap.
Het is veiliger in je dromen.
Daarbuiten is de wereld  veel te koud.

Slaap, mijn lief, slaap.



woensdag 8 februari 2012

Roosje


Roosje was het mooiste meisje dat ik ooit gezien had. Ze was net als ik 5 jaar. We zaten samen in de klas. ’s Morgens wachtten we elkaar op aan de schoolpoort en liepen we hand in hand naar de rij. We vonden elkaar leuk. Na school kon de tijd niet snel genoeg gaan. Er zat een hele avond en nacht tussen ons weerzien. Het leek een grote gapende kloof, vol leegte en duisternis. Maar die kloof verdween elke ochtend als sneeuw voor de zon als ze me breed lachend tegemoet huppelde en zei: ‘Kom, we gaan naar de rij!’ Zodra ze mijn hand vastnam, zou ik haar naar overal gevolgd zijn, tot ver buiten de veilige omlijsting van de speelplaats.  Want zij was mijn Roosje, mijn beste vriend en grote liefde.

Roosjes hand was mij heilig. Niet alleen omdat ze die gebruikte om in de mijne te leggen, of om me te kriebelen, of om onze naam in grote letters in de zandbak te schrijven. Er was nog iets speciaals aan Roosjes hand. Op het plekje tussen haar wijsvinger en duim had ze 4 mooie sproetjes. Ze had die sproetjes eens met een stift met elkaar verbonden. Haar sproetjes vormden dan een hartje. Ze zei dat dat was omdat ze verliefd was. Op mij natuurlijk.
In het weekend zagen we elkaar niet. Ook de vakanties waren voor mij totaal overbodig. Het gemis van haar nabijheid knaagde dan aan mijn buik. Roosjes ouders vonden het niet goed dat er vriendjes kwamen spelen. En Roosje kwam ook nooit bij mij spelen.

Ik zag Roosje zo graag dat ik aan mijn mama bekende dat ik van gedachte veranderd was. Ik zou niet met mama trouwen, maar met Roosje. We zouden ook een mama en papa worden en gaan wonen in een mooi, groot huis met een tuin vol ontdekplekken en heel veel dieren, een boomhut en de grootste speeltuin die er was. Ik herinnerde me het gevoel van toen: ik had een grote behoefte om mama te troosten, maar ik was zeker van mijn beslissing. De geur van mijn moeder kwam terug boven als ik dacht aan de lieve knuffel die ze me toen gaf. Het deed me met heimwee terugdenken naar toen, nu meer dan 50 jaar geleden.

Er was heimwee, maar ik voelde ook weer die stekende pijn, de smaak van een immens verdriet. Op een morgen stond Roosje niet aan de schoolpoort. Ik wachtte op haar tot lang nadat de schoolbel gegaan was.  De juf kwam me halen. Ze nam mijn hand en trok me mee.  Maar haar hand voelde  niet goed aan. Haar hand paste niet in de mijne. Alleen die van Roosje paste precies. Ik wou niet mee. Juf pakte me op en zei: ‘Roosje is verhuisd. Ze komt niet meer naar school.’ Mijn adem stokte. Dit kon niet waar zijn. Roosje? Mijn Roosje? Ik begon te huilen, mijn voeten werden boos en stampten wild in het rond. Mijn hart brak. Ik dacht aan de sproetjes op Roosjes hand. De gedachte dat ik die nooit meer zou zien, was veel te hard voor een kleine jongen van vijf.

Ik was Roosje nooit vergeten. Nu nog vraag ik me vaak af hoe het met haar is. Of het haar goed gaat en of ze haar sproetjes nog steeds verbindt met stift. Het lege plekje in mijn hart is nooit echt opgevuld geraakt.

De rij voor me vorderde maar langzaam. Het was zoals gewoonlijk erg druk op vrijdagavond in de supermarkt. Op momenten als deze, waarop de tijd kroop, dacht ik aan Roosje. Het was sterker dan mezelf. Ik probeerde me voor te stellen hoe ze er zou uitzien nu.

Eindelijk was het aan mij. Zonder nadenken plofte ik mijn boodschappen op de rolband. Ik maakte mijn winkelkar leeg en langzaam glipte Roosje weg uit mijn gedachten. De vrouw voor me moest nog betalen. Op de één of andere manier trok ze mijn aandacht. Haar gezicht had ik nog niet gezien. Ze nam haar portemonnee uit haar handtas, maar die glipte uit haar handen. Met een plofje belandde die op de vloer en de inhoud ervan lag verspreid rond haar voeten en onder mijn karretje. Ik bukte me en wou haar helpen.

We grepen gelijktijdig naar haar bankkaarten. Haar hand raakte de mijne. Mijn hart stond een paar seconden stil. Op haar hand, op het plekje tussen haar duim en wijsvinger, zaten 4 sproetjes. In een flits verbond ik die sproetjes met een stift. Onze handen leken versteend. Ik voelde hoe ze naar mij keek. Heel langzaam sloeg ik mijn ogen op. Roosje?




woensdag 1 februari 2012

Lena ziet ze vliegen



Lena keek vanuit haar bed door het raam. Het was een donkere, koude nacht. Er stonden zoveel sterren dat ze al gauw de tel kwijt raakte. Hier en daar fonkelde een ster wat feller dan een andere. Het leek wel of die haar aandacht wou trekken. Soms herkende ze één van de sterrenbeelden die haar broer haar eens getoond had. Ze vond het allemaal nogal gekke namen: Grote Beer, Kleine Beer… met de beste wil van de wereld kon Lena er geen beer in zien. Maar toch kon ze wel uren naar die sterren kijken.

Mama kwam haar kamer in. ‘Slaap je nu nog niet?’ vroeg ze. Lena schudde haar hoofd. Mama glimlachte, knipte het nachtlampje aan en ging op de rand van het bed zitten. Lena kroop tegen haar aan. ‘Ben je bang?’ vroeg mama. Lena haalde haar schouders op. Mama wist genoeg. ‘Kom eens hier’, zei  ze. Mama kroop onder het donsdeken en Lena kroop op haar schoot. Het grote knuffelkonijn kwam er ook bijzitten. Lena haalde nog eens haar schouders op. ‘Ik heb dat nog nooit gedaan. Misschien stort het wel neer.’ Mama trok Lena nog wat dichterbij.

‘Vliegtuigen storten bijna nooit neer’, zei mama. ‘Het vliegtuig waar wij morgen op zitten zal ook niet neerstorten. Ik weet het heel zeker.’ Lena streelde het flapoortje van haar knuffel. Ze schurkte zich nog dichter tegen mama aan. Heerlijk was dat. ‘Vertel eens hoe het is op een vliegtuig, mama.’ Mama zette zich goed, trok het deken nog wat dichter en vertelde honderduit van haar vorige vliegreizen.

Lena stapte op het vliegtuig. Haar hand lag veilig in die van mama. Ze keek haar ogen uit. Het was precies zoals mama verteld had. Toen ze op haar plaats zat, met knuffelkonijn dicht tegen zich aan, ontspande ze zich. Voor ze het wist was het vliegtuig opgestegen. Lena dacht dat ze het misschien nog wel leuk kon vinden. Maar toen liep het mis.

Een paar rijen verder zat een kleuter te huilen. Hij hield niet op. Het huilen werd brullen en niet lang daarna ging de kleuter over tot stampvoeten. Iedereen keek geïrriteerd naar het kind en zijn mama. Lena hoopte dat het vlug zou stoppen. Ze vond dit niet leuk. Een stewardess kwam aan. Nu zou het wel vlug ophouden, dacht Lena. Maar tot haar verbazing nam de stewardess het kleutertje nogal hardhandig bij de arm en trok het mee, richting cockpit. Lena keek tussen de rijen stoelen door naar de stewardess, die vastberaden doorstapte. Het gehuil ebde langzaam weg.

Er klonk een flauw belletje: de veiligheidsgordels mochten los. Mama ging naar het toilet en Lena volgde haar als een schoothondje. Ze moest even wachten op haar beurt. Een beetje verder hing een gordijn. Af en toe verdween er een stewardess achter. Het gordijn was niet helemaal dichtgeschoven. Lena zag de stewardess van daarnet, met de huilende kleuter op haar schoot. Tot haar verbazing zag ze hoe de stewardess een touw rond de enkel van de kleuter bond en goed aantrok. Toen ze daarmee klaar was bond ze het andere eind van het touw aan de poot van een zetel. Ze nam de kleuter bij de arm en verdween uit het zicht. Enkele seconden later kwam er een koude windvlaag die het gordijn deed opwapperen. Lena snapte er niets van.

Mama en Lena gingen terug naar hun plaats. Het was stil op het vliegtuig. Wat geroezemoes van babbelende passagiers en een monotoon zoemen, was alles wat ze hoorde. Lena keek uit het raam. Ze vlogen boven de wolken. Knuffelkonijn mocht mee kijken. Lena vroeg zich af hoe ver ze van de Grote Beer waren op dit moment. Maar wat was dat? Lena wreef hard in haar ogen en keek nog eens. Ja, ze zag het goed. Daar buiten, voor haar raam, hing de kleuter die daarnet zo brulde, aan een touw. Hij keek erg sip, maar hij huilde in ieder geval niet meer. Sprakeloos tikte Lena op mama’s arm. ‘Mama’, fluisterde ze, ‘mama, wat… hoe…?’ Ze vond geen woorden. Mama keek even naar buiten en haalde haar schouders op. ‘Ach’, zei mama, ‘trek het je niet aan. Zo gaat dat nu eenmaal. Deze vliegtuigmaatschappij valt nog goed mee. Als ze dit tijdens een nachtvlucht doen, krijgen de kinderen nog een lampje mee.’

Plots stond de stewardess voor hen. Lena dook ineen. Ze wist dat het nu haar beurt was. Ze wou niet aan een touw uit het vliegtuig bengelen, nee, help, ze wou niet! Ze verstrengelde haar armen rond die van mama. Ze zou zich heel hard verzetten. ‘Wenst u iets te drinken?’ vroeg de stewardess met een vriendelijk lachje. Lena schudde lijkbleek haar hoofd. Mama vroeg een cola. ‘Nog een fijne vlucht’ zei de stewardess voor ze naar de volgende rij ging. Lena kon weer ademen. Ze keek door het raampje naar de kleuter, die nu gelaten zijn lot onderging.

Lena schrok op toen mama haar in bed legde en haar goed onderstopte. Was ze ingedommeld? Hoe lang al? ‘Zo’, zei mama, ‘nu weet je hoe het is om te vliegen.’ Lena trok knuffelkonijn tegen zich aan en zuchtte diep. Toen mama haar kamer uit was,  piepte ze heel eventjes door haar raam. Sterren blonken alsof iemand ze opgepoetst had. Daar, in de verte, zag ze een lichtje dat zich langzaam voortbewoog. Ver weg, boven de wolken, dicht bij de sterren. Zou het… ?