maandag 28 augustus 2017

Buddleja



Ik zit onder de immense Buddleja. De zon brandt. Een twintigtal vlinders fladderen rond de paarse trossen bloemen. Ze doen zich te goed aan de nectar en de zonnestralen. Soms verjaagt de ene de andere maar uiteindelijk vinden ze allemaal hun plekje. Langzaam nip ik van mijn glaasje cava. Ik glimlach om deze decadentie. Het is net middag…

Er landt een vlinder op mijn knie. Ik hou mijn adem in en kan niet anders dan in bewondering staan voor elk schubje op de tere vleugels.

‘Van waar kom jij?’, vraag ik. 

‘Ben jij meegekomen met deze struik?’

De vlinder antwoordt niet maar spreidt zijn vleugels en overvalt me met zijn kleuren. Ik word terug gegooid in de tijd. Een half jaar.
Tijd is zo abstract. Soms voelt dat half jaar als een week. Dan weer als een decennium. Vaak lijkt het een vorig leven. En dat is het ook.


Ik denk terug aan de tranen van die dag. De laatste dag. Mijn oase van rust, de tuin waarin ik me zo goed voelde en die ik elke ochtend met een kopje thee in me opzoog, als een natuurlijke versterker, om daarna de wereld in te stappen…. 

Die dag was de laatste dag in mijn paradijsje.


Alles was al verhuisd. Het huis was leeg. Zielloos. Maar die tuin, die leefde vrolijk voort, zelfs in december. Ik wist dat ik moest vertrekken. Weggaan en de droge klik horen van de deur die in het slot viel voor de laatste keer. Om dan nog één keer om te kijken. In de zomer zou alles hier oplichten door de korenbloemen en de klaprozen.

Daar stond ik.


Afscheid. 

Je weet dat het eraan komt, maar je erop voorbereiden lukt nooit helemaal.


Het was winter. Je verwacht dorheid, kaalte en soberheid. Maar ik voelde de verwachting van het vele leven dat daar sluimerde. Ik wist op welke plekjes de kruiden zouden groeien, waar de wilde rozen weer teer zouden bloeien, wanneer de kersenbomen op een dag als een witte wolk zouden exploderen en hoe de fragiele papavers hun blaadjes zouden ontvouwen.


‘Kon ik je maar meenemen. Helemaal’, dacht ik.


Ik voelde aan het knoestige hout van de vlinderstruik. Dit hoorde zo bij mij. Dit was ik. Ik keek rond en nam een besluit: de struik ging mee. Winter of niet, ik zou hem heel breed uitgraven, voorzichtig, rond de wortels en hij zou samen met mij verhuizen. Mijn stukje tuin. Het enige wat ik nog vond was een oud en roestig handschepje. Ik moest er om lachen. Het leven zit vol uitdagingen en dit was er ongetwijfeld één van. Hoe hard de grond ook was en hoe langzaam het ook ging, ik schepte verder, de bloedende blaren op mijn vingers negerend.

En hier zit ik, een half jaar later, onder dezelfde struik. Geen dag is er voorbij gegaan of ik nam een kijkje. Toen in de lente het eerste blaadje verscheen, was ik verwonderd dat zoiets banaals me zo gelukkig kon maken. Maar dat deed het. De bloemen zijn nu ontelbaar en het leven er rond is druk. Een bonte file van bijen, vlinders en zweefvliegen.

Ik drink het laatste slokje cava en voel nog eens aan de knoestige takken. Over een paar maanden ziet hij er weer doods uit en zijn de vlinders weg. Maar ik zal geduldig wachten op dat eerste blaadje in de lente.

Volgend jaar fladderen er weer vlinders rond mijn hoofd. 

Volgend jaar drink ik weer een glaasje cava.

Zomaar.

Op ons!


                                                                                                                  Foto: Tanneke