woensdag 28 september 2011

Een pak van mijn hart


Daar was ze weer. Met haar lange benen nam ze grote, kordate stappen. Ze kwam recht en vooral resoluut op mij af. We waren met zovelen, maar ze kwam op mij af. Alleen op mij.

Het getik van haar hakken deed mijn hart sneller slaan. Niet uit opwinding, neen, uit angst. Mokerslagen, leken het. Bij elke stap werd het luider en luider en wist ik zeker dat het hard ging aankomen.

Ik keek om me heen. De anderen verademden. Zij zouden gespaard blijven. Sommigen volgden achterdochtig de lijn die ze aanhield, tekenden met hun ogen het vervolg en zagen dan dat die bij mij uitkwam. Er klonk gezucht. Een zucht van opluchting. Maar niet bij mij. Neen, niet bij mij.

Hier en daar ging er iemand weg. De groep werd kleiner. Ik kon niet weg, stond aan de grond genageld. De anderen twijfelden: weggaan of blijven? Als ze bleven zouden ze me niet kunnen helpen. Niets kon me nog helpen. Solidariteit van de anderen deed hier niet ter zake. Ze mochten voor mijn part vertrekken. Allemaal. Ik was liever alleen als het gebeurde.

Mijn angst zou niet onder controle geraken. Dat wist ik al. Maar toch gebeurde er iets met me. Ik dacht aan een kat die instinctief, waar ze ook is, altijd op voorhand haar vluchtweg bepaalt. Dat deed ik ook. Ik keek om me heen. Maar een vluchtweg was er niet. Enkel ellenlange, witte muren, zonder ramen, zonder deur. Een plafond dat buiten bereik lag. Er was geen uitweg.

Iedereen was weg nu. Alleen zij en ik. Waar waren de anderen? Hoe waren ze hier uitgeraakt? Het ritme van haar hakken bleef hetzelfde, hard en ongenadig. Toch leek het alsof ze niet naderde. Of was het mijn angst die me trachtte te behoeden? De muren..., die witte, lege muren kwamen op me af. Er was geen ontkomen meer aan.

Mijn hartslag was niet bij te houden. Ik hoorde mijn hart overal kloppen, luider en luider, sneller en sneller. Net zoals de vorige keren voelde ik weer die druk op mijn borst. De uitstralende pijn, de ademnood, het zweet dat uitbrak, het duizelen, ...

Het tikken van de hakken stopte. Doodse stilte rondom me, maar in mijn lichaam woedde een orkaan. Ik hapte naar lucht. Dit wou ik niet. Neen, ik moest me verzetten. Vechten moest ik. Niet nog eens, neen, niet met mij. ‘IK WIL DIT NIET!’ riep ik uit. Het was een bevrijding. ‘IK WIL DIT NIET!’ herhaalde ik. Mijn keel deed pijn van het gillen.

Toen ik mijn ogen opende, zag ik mijn collega’s verdwaasd naar me kijken. Mijn bazin kuchte even en zei: ‘Dit dossier trekt op niets. Doe het maar opnieuw. Graag tegen vanmiddag op mijn bureau.’ Ze draaide zich om en met lange, kordate stappen tikten haar hakken zich weer een weg naar haar kantoor. Mijn collega’s durfden me niet aan te kijken. Ze waren blij dat het hen niet overkwam.

Ik nam het dossier, bekeek het even en deponeerde het in de versnipperaar. Het was genoeg geweest. De stress domineerde mijn leven. Ik nam mijn spulletjes, raapte de repen van het dossier uit de bak van de versnipperaar en draaide me om. Een kort knikje naar de collega’s. De snippers deponeerde ik op haar bureau. Haar mond viel open. ‘Uw dossier.’ zei ik. Lucht stroomde mijn longen binnen. Kalm trok ik de deur dicht. En de volgende deur. Al gauw stond ik op straat.

Gedaan met de stress...


woensdag 21 september 2011

Adem




Het is 5u30. Het zandmannetje is aan mij voorbijgegaan deze nacht. Na een nacht van gedoezel lag ik nu wakker. Ik wist dat de wekker om 7u met één of andere hit door de kamer zou schallen. Nog een uur en half. Nu is er stilte. Omhullende stilte.

Er is iets mis. Ik kan maar niet bedenken wat het is. Het voelt vreemd, onnatuurlijk. Toch kan ik er niet opkomen. Dan besef ik het. Het treft me als een donderslag. Ik kan het niet meer. Ik weet niet meer hoe het moet: ademen. Het automatisme is weg. Dat wat een mens doorgaans spontaan doet als hij ter wereld komt, is weg.

Ik dwing mijn buik tot de bewegingen: op en neer, in een vast ritme, maar ik krijg geen zuurstof binnen. Dan valt het me in dat het ook anders kan. Ik probeer borstademhaling. Ook dat helpt niet. Ik concentreer me op de ademhaling van mijn bedgenoot. Heel voorzichtig leg ik mijn hand op hem zodat ik zijn ademhaling goed kan volgen. Ik kopieer. Het is niet genoeg. Ik nestel me in zijn schoot om zo het ritme nog beter te volgen. Niets werkt. Ik kan het niet meer. Ik ben het kwijt.

Minuten kruipen voorbij. Het wordt ijl in mijn hoofd. In de verte hoor ik het vage gerommel  van een hoog vliegend vliegtuig. Ik stel me het witte condensspoor voor op een staalblauwe achtergrond. Mijn lichaam snakt naar zuurstof. Het lukt me niet.

Dan zijn ze er weer: mooie, symmetrische patroontjes die zich achter mijn gesloten ogen vertonen. Gekleurde bolletjes, strepen, latjes, een hele parade trekt voorbij maar mijn adem vind ik er niet in terug. Kan je ademen verleren?

Een hond blaft in de verte. Het is 6u30. Woorden schieten me uit het niets te binnen. Ze poppen op als lichtreclames. Ze houden geen steek, maar ik proef ze, wentel ze rond en rond en vraag me af van waar ze komen. Ze leiden me af: fosfenen, insufficiëntie, palindroom, falset, meringue, fauteuil, rotonde, zelfsturend, argusogen, biedermeierstijl, zenit... Maar ook dat brengt mijn ademritme niet terug. Ik geef langzaam op. Het is me een raadsel hoe dit kan. Mijn lichaam voert de handelingen uit alsof ik echt adem, maar mijn longen vullen zich niet.

Langzaam zak ik weg, geef ik toe. ‘Capitulatie’, denk ik en ik zie nog net op de wekker rode cijfers 6u57 weergeven. Ik laat los. Slaap neemt over en zorgt ervoor dat alles zich herstelt. Ik adem.

woensdag 14 september 2011

De koning te rijk


“Ik ben rijk,” zei de man die € 15.000,- gewonnen had met Euromillions.

“Wij zijn rijk,” zei het jonge koppeltje dat voor de eerste keer €  1.758,- terugkreeg van de belastingen.

“Ik ben rijk,” zei de vrouw, die als enige erfgename, een landgoed op haar naam mocht zetten.

“Ik ben rijk,” zei de dealer die zijn drugs vermengde en dubbel zoveel winst maakte.

“Ik ben rijk,” zei de beursbelegger die na jaren ploeteren eindelijk het systeem doorhad.


“Ik ben rijk,” zei het kleutertje, dat een kartonnen doosje opende met wel 20 gouden chocolademunten.

“Ik ben rijk,” zei de dakloze, die na een zware regenbui een wolk met gouden randje zag.

“Ik ben rijk,” zei de bejaarde vrouw, met haar doorgroefde handen op het foto-album met de gouden randjes, vol plaatjes van haar leven en dat van haar kinderen en kleinkinderen.

“Ik ben rijk,” zeg ik, als ik in het holst van de nacht wakker lig en naar de slaapkamer van mijn kinderen sluip om hun gouden lokken uit hun gezicht te strelen.


woensdag 7 september 2011

Orde op zaken

Moneymore ontwaakte. Zoals gewoonlijk was het een vochtige, maar vooral langzame dag in het noorden van Ierland. De regen stroomde met een overtuigende zekerheid neer op de verlaten straten. Winkels vond je er bijna niet en hadden geen klanten. Werkloosheid was er de enige zekerheid. Het waren harde tijden en dat voelde je in de sfeer die tussen de afgebladderde lantaarnpalen zweefde.

Lyam nipte van zijn slappe koffie. Hij had er graag een krant bij gelezen, maar daarvoor had hij geen geld. Hij staarde dan maar wat voor zich uit. Af en toe werd hij geboeid door de kronkelende loop van een regendruppel op het gebarsten raampje. Hij baatte het enige hotel in de wijde omtrek uit. Hoewel ‘hotel’ misschien veel gezegd was. In ieder geval had hij wat kamers die hij kon verhuren. Niet dat hij daar rijk van werd, want zijn dorp was doods en weinig aantrekkelijk voor toeristen of toevallige passanten. Maar zo had hij in ieder geval toch nog het gevoel dat hij niet bij de pakken bleef zitten. Hij zou vanavond even de pub in duiken. Dan konden ze nog eens klagen over hun schulden en bij wie ze nog toelating hadden om op krediet te kopen of hoeveel geld ze nog moesten krijgen... Onophoudelijk en monotoon tikte de regen tegen het raam.

Net voor de middag stopte er een auto voor de deur. Een man, keurig gekleed in maatpak, stapte binnen. Met een zwaar Duits accent vroeg hij of hij een kamer mocht bekijken om er eventueel een paar dagen te kunnen blijven. Lyam stond op en knikte. De man legde een briefje van € 100 voor Lyam neer, nam zijn koffertje en ging naar boven. Lyam keek hem gelaten na. Hij zou het wel vinden, die man. Hij hoefde niet mee te gaan en uitleg te geven. Het briefje van € 100 trok veel meer zijn aandacht.

Lyam greep het geld en snelde de deur uit. Vliegensvlug liep hij naar zijn buurman, de slager. Lyams rekening kon nu eindelijk betaald worden. Met een droog knikje gaf hij het geld af en haastte zich terug naar zijn hotel. De man was nog steeds boven en had niet gemerkt dat Lyam of het geld weg waren.

De slager was tevreden. Eindelijk had zijn buurman zijn schuld afbetaald! Maar meteen verdween zijn goed gevoel, want ook hij had nog een schuld openstaan. Hij liep naar het einde van de straat en gaf het briefje aan de veehandelaar. Hoewel dat maar de helft van zijn schuld was, schepte het toch weer perspectieven: hij zou nog even verder mogen kopen op krediet. Tevreden ging hij naar huis.

De veehandelaar stapte in zijn wagen en reed naar het tankstation even verder op. Hij tankte zijn wagen vol en kocht wat drank. Het briefje van € 100 verdween bijna in de kassa. De eigenaar van het tankstation bekeek het en twijfelde geen seconde. Zo snel als hij kon stak hij de straat over en deed de deur van de plaatselijke pub open. Hij bestelde een Guinness en betaalde wat er nog op de spiegel stond. De Guinness smaakte beter dan ooit.

Sarah had het briefje gezien. Zij werkte nu al een maand voor niets in de pub en eiste het geld op. Ze had het broodnodig. Elke week zag ze haar minnaar in het hotel in het dorp. Ze moest de laatste rekeningen nog betalen. Die € 100 kwam goed van pas. Ze moffelde het briefje in haar spannende jeansbroek en liep de straat uit. Lyam was verbaasd toen hij haar alleen zag binnenkomen. Sarah kwam nooit alleen. Maar toen hij het briefje van € 100 zag, stelde hij geen vragen meer. Ze kwam haar schulden betalen. Lyam was tevreden. Sarah gaf hem het briefje en vertrok. Lyam streek het mooi plat, zuchtte eens diep en legde het terug op de plaats waar de zakenman het gelegd had.

Even later kwam de man naar beneden, nam het briefje van de toonbank en mompelde dat hij de kamers toch niet goed vond en verontschuldigde zich. Lyam knikte hem vriendelijk toe en vond het niet erg. Nee, hij vond het niet erg. Hij had die dag niets verdiend. Maar de toekomst zag er toch voor even wat rooskleuriger uit...