woensdag 13 april 2016

Dat gevoel



Dat gevoel. Dat moeilijk te omschrijven gevoel…

Een krant waar niet veel interessants in staat, vluchtig doorgelezen en bij het papier gegooid.

Een sjaaltje, gekocht in een opwelling, maar toch je ding niet, vergeten in een schuif van een kast.

Een stuk speelgoed, misschien wel intens mee gespeeld, maar nu op uitgekeken, beschadigd en kleurloos in de container.

Een heerlijk, warme winterjas, die perfect past, tot op de draad versleten, aan een haakje in de gang.

Een gekregen waterplantje, vergeten water te geven, dat uitgedroogd op de vensterbank staat.

Een hond, ooit omarmd als metgezel, nu helemaal verweesd en vervreemd aan de ketting van een triestig hok.

Dat gevoel, dat niet zomaar te omschrijven valt, diep van binnen. Het trekt en sleurt aan me.

En dan dat andere gevoel, even moeilijk te omschrijven…


De stille hoop dat alles teruggevonden wordt, een nieuw of ander leven krijgt. Maar vooral een betekenis.




donderdag 25 februari 2016

Het dorpscafé


DEEL 2: Het litteken

 
Het is vreemd hoe je vooroordelen maar niet kan ombuigen. Je bent er heel zeker van dat het niet aan jou ligt. Maar een dorpsmentaliteit is als een litteken. Het is er, het is zichtbaar en het gaat nooit meer weg. Misschien komt het ook omdat ik in dit dorp  niet geboren en getogen ben, dat kan ook. Je blijft op de één of andere manier toch een vreemde eend in de bijt. Af en toe vraagt men het mij: ‘van waar ben jij eigenlijk afkomstig? Jij spreekt geen dialect en hebt een Franse r.’ Ze bekijken me dan alsof ik wat exotisch ben. Eerlijk gezegd is het 75 kilometer van hier niet echt tropisch en ook niet exotisch. Maar het is er wel anders. Warmer vooral, maar niet in temperatuur, wel qua sfeer en gezelligheid.  

Ik had besloten om het café weer te bezoeken. Zelfs meerdere keren deze week. Dat deed ik met een plan. Eigenlijk vond ik het er wel leuk. Een avond daar is een heel verhaal op zich, met de vertelsels aan de toog, de gedragingen van sommigen en de spanningen die onder enkelingen leeft. Die week had ik tijd gemaakt om mijn sociale contacten weer wat aan te halen. Ik zou starten met een avondje uit met mijn neef. We schieten goed op met elkaar, maar zien elkaar zo weinig. Het drukke leven, weet je wel. Dat bedoel ik dan op professioneel vlak. Maar die avond zou het ontspanning worden.  

We spraken af om 20u00 ter plekke. Eenmaal binnen, zouden we elkaar wel vinden. Afspreken aan de voordeur is immers voor watjes. Het zit misschien een beetje in onze familie, maar we hebben zo onze fierheid. Ik had me netjes gekleed en mijn haar gewassen, een vleugje parfum maakte het af. Het verbaasde me dan ook niet dat mijn neef hetzelfde had gedaan: netjes gekleed, zijn haar in een perfecte snit en een toetsje after-shave. Het is ook een mooie man, maar nu durf ik niet zeggen dat ook dat in de familie zit. IJdelheid, weet je wel… 

Alle tafeltjes waren bezet. We zochten twee barkrukken en plaatsten ons aan de toog. Zoals de echten dat doen. Ik vond het wel grappig. Zo leek het wel alsof ik er echt bij hoorde, bij die stoere mannen die zich hun vaste plekje aan de toog elke avond toe-eigenden, die altijd alleen op café kwamen, maar zeker nooit op jacht zijn. 

Mijn neef en ik hadden een gezellige babbel, over de gebruikelijke koetjes en kalfjes, maar ook over wat diepzinnigere dingen, die ik hier zeker niet ga delen. Het deed deugd om zo te praten. Hij heeft trouwens dezelfde tongval als ik. We zullen zeker opgevallen zijn, die avond. Het lachen was het leukste. Net zoals vroeger vertelden we onze stommiteiten, de streken die we uithaalden en maakten we grapjes over elkaar. Het was een zalige avond. Pure ontspanning. Ik voelde wel hoe men naar ons keek, hoe de mensen die me al een beetje kenden, elkaar aanstootten en met hun kin in mijn richting wezen. Samenzweerderig werd er naar elkaar geknikt. Ze wisten het weer allemaal beter: ze moet niet meer op jacht. Ze heeft een trofee! 

Het kon me niet deren. Hun kortzichtigheid was echt hilarisch. Mijn neef en ik bestelden nog een drankje en lachten gewoon verder. Maar dan komt het onvermijdelijke: dat moment dat je echt wel eens het toilet moet opzoeken, na al die speciale bieren, die ze er tappen. Dus wipte ik van de barkruk af, liep het café door, het gangetje naar achter en dan naar het toilet. Toen ik even later mijn handen stond te wassen, stond er iemand naast me. Eén van de vaste klanten.  

‘Zo’, zei hij. Ik keek naar zijn reflectie in de spiegel, terwijl ik de zeep van mijn handen spoelde.  
‘Zo, is ‘m dat nu?’ Ik keek hem onbegrijpend aan, had geen idee waarover dit ging. Mijn gefronste wenkbrauw verving mijn vraag.  
Hebde iemand gevonden? Ja, allez, van waar is ‘m?’ Ik liet een schaterlach ontsnappen.  
‘Oh, bedoel je mijn neef?’ Ik nam een papieren doekje, droogde mijn handen af, keek hem recht in de ogen en smeet het doekje met een welgemikte worp in de vuilbak. ‘Nog vragen of mag ik hem terug gezelschap houden?’ 

Ik ging terug naar mijn plaatsje aan de toog. Eerst dacht ik dat ik de scène in het toilet goed had afgehandeld, maar toen hoorde ik de stamgast in zijn groepje drinkebroers zeggen: ‘ze zegt dat het haar neef is. Dat zal wel, zenne.’ Ik zag iedereen ongelovig met zijn hoofd schudden.  

‘Jaja, dat zal wel, ze zegt dat zomaar. Ge moet maar durven!’ Ik voelde hoe mijn mond openviel. Stomverbaasd over zoveel kortzichtigheid. Maar toen besloot ik dat het was wat het was. En ik besloot ook om geen moeite te doen om dit te willen veranderen. Het is hun litteken. Niet het mijne.
 


woensdag 17 februari 2016

Het dorpscafé


DEEL 1: Op jacht

Er staat een grote pot met vierkante fruitsnoepjes achter de toog, oranje, roze en gele. Soms zijn het chocoladebonbons. Je kent ze wel: die waar je lang op kan kauwen en die dan tussen je tanden blijven plakken. Je krijgt er enkele als je er gegeten hebt en je rekening betaalt. Ik heb me altijd afgevraagd of het een vriendelijk gebaar is of eerder om je af te leiden van het bedrag dat er op het papiertje staat. Het personeel grabbelt geregeld zelf in die pot, tussen het tappen van pinten en het opdienen van het eten door. Het is hen van harte gegund. Ze werken dan ook hard.

Het café is een wereld op zich. Je vindt er alle leeftijden, vrouwen maar vooral meer mannen, hooggeschoolden en gewone werkmensen, eenzaten en aan elkaar klittende groepen, je hebt er de zware drinkers en de gedistingeerde koffieliefhebbers. Het is een smeltkroes van van alles en nog wat. En toch staat de tijd er meer dan ooit stil. Het interieur is er eentje van de jaren stilletjes, maar de mentaliteit vaak ook.

Als vrouw er alleen iets gaan drinken is er een pure provocatie. Je krijgt meteen een etiket opgekleefd: ‘op jacht’. Een vrouw die alleen op café gaat, heeft niet als doel om eventjes iets te drinken. Nee, zij gaat op zoek naar een man. Liefst nog eentje met een diploma en vooral eentje met veel geld. Als het kan moet hij er ook nog goed uitzien. Hoe de financiële toestand van die vrouw er uitziet, dat doet vooral niet ter zake. Ze is op jacht. En ze wordt ook zo behandeld. Het duurt niet lang of welwillige prooien dienen zich aan. Een afwijzing wordt beschouwd als de ultieme belediging.

Een tijdje geleden stapte ik er weer eens binnen. Deze keer had ik me gewapend met een krant. Ik dacht dat het een goed afweermiddel zou zijn voor diegenen die meenden dat er een etiket ‘jager’ op mijn hoofd kleefde. Niet dat ik er mee zou meppen met die krant, neen, dat niet, dat ligt niet in mijn aard. Het zou me bezighouden. Een buffer tegen lege praatjes. Ik zette me aan de ronde tafel in de uiterste hoek. Van daar uit had ik een goed zicht op het hele café. Het duurde niet lang voor ik voelde dat er iemand staarde. Een vluchtige blik op de oudere man, helemaal aan het andere eind van de zaak, bevestigde mijn vermoeden. Ik zuchtte even en sloeg een pagina om. Even later was de man van plaats veranderd. Hij was dichterbij komen zitten. Ik deed alsof ik het niet zag en las verder. Maar plots stond hij aan mijn tafel. Ik voelde het wel en zag het vanuit mijn ooghoek. Ik wist wat hij kwam doen en negeerde hem dus volledig. Het was bijna zielig hoe hij daar zo onbehouwen bleef staan. Hij wist niet wat hij met zijn handen moest doen. Wanhopig zocht hij naar de juiste woorden om me aan te spreken. Ik verdiepte me in de beursberichten, die me tot nu nog nooit geboeid hadden en probeerde ondertussen een voorspelling te doen wat zijn openingszin betrof.

‘Zo’, zei hij. En ‘euh’, zei hij ook nog.
Ik keek even op, lichtjes verbaasd over zoveel diepgang. Blijkbaar was dat het teken. Want zijn mond scheurde open in een brede grijns, waarin enkele tanden ontbraken. Hij beschouwde het duidelijk als een overwinning.
‘Zo’, zei hij nog eens. ‘Op jacht?’ vroeg hij en hij knikte heftig alsof hij zeker wist dat ik dat ging bevestigen.
‘Ik lees mijn krant, meneer’, zei ik, ‘meer niet.’

Hij was even van zijn melk, maar hij gaf niet op.
‘Jaja, haha, maar als vrouw alleen op café, ja, dan zijde gij op zoek, he!’
En weer knikte hij heftig. Ik plooide mijn krant netjes dicht.
‘Meneer, ik ben hier binnen gekomen, heb me aan een tafeltje gezet, een thee gedronken en mijn krant gelezen. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat ú duidelijk op jacht bent. Was er verder nog iets?’
Zijn grijns vertrok in een scheve grimas. Hij draaide zich om en ging weer aan de andere kant zitten, aan de toog. Hij bestelde nog een pint.

Ik bestelde nog een thee. De man had ondertussen gezelschap gekregen van enkele soortgenoten. Ze keken naar me en knikten. Het was duidelijk dat ze hem helemaal begrepen. Zo een vrouw alleen op café, dat is voor niets goed. Het is gewoonweg een schande dat die vrouw daar zo zelfzeker en alleen durft zitten. Ik hoorde in mijn hoofd hoe ze over mij spraken. Het was een echte schande. En dat in deze tijd, he, mannen, zo behandeld worden door een vrouw die je niet eens kent…


                                                                                                                                                                            ( Fotograaf: Ineke)