maandag 18 februari 2013

Lint


Plots was het zo. Of je dat nu wou of niet. Het was zo. Je zag er veel. Bij sommigen had je het nooit verwacht. Anderen had je blijkbaar totaal verkeerd ingeschat. Regelmatig keek je zelf angstvallig over je schouder, naar je rug. Een vlugge blik in de spiegel, in de weerspiegeling van een vensterraam.  

Hoe het kwam wist niemand, maar het veranderde de wereld drastisch. 

Bij elke leugen groeide er een lint aan je rug. Het paste zich aan, aan je kleding. Hoe groter de leugen, hoe langer het lint. Knippen hielp niet, want een leugen wegmoffelen is minstens even erg. Dus werd het lint nog langer. Of kwam er eentje extra.

De straten liepen vol met mannen, vrouwen en kinderen. Veel linten, of één kort lintje. De lintlozen waren een uitzondering. Maar ze waren er wel. Je zag hen fier neerkijken op de anderen of meewarig en vol medeleven het hoofd schudden.

Wie veel linten had, droeg ze alsof het een ondraaglijke ballast was. Je had er ook die deden alsof er niets aan de hand was, hoewel hun linten meterslang achter hen aan sleepten, soms zelfs nog achter de hoek van de vorige straat.

Je had er die voortdurend piekerden over waar dat ene lintje vandaan kwam en het echt, maar dan ook echt niet wisten. Die voelden zich beroerd, beroerder dan de geoefende leugenaars die er nogal luchtig over deden, die met de vele linten kunstige vlechten maakten, en zeker beroerder dan sommige gewetenloze kinderen die met hun linten touwtje sprongen.
 
Het had erg veel gevolgen. Dat wel. Een auto verkopen werd een uitdaging. Verkoopsters durfden niet meer zeggen dat het kleedje je zo beeldig stond. Antwoorden op 'waar was je gisteren?' werden deskundig ontweken. Elk lint bevatte vanzelf een antwoord.

Het leven werd er niet eenvoudiger op. Het beste was natuurlijk om niet te liegen, maar dat bleek niet realistisch te zijn. Bijna iedereen deed het. Soms zag je zelfs een hond met een harig, lichtjes krullend lint, voorbijlopen, boos happend naar dat onding waar hij maar niet van af kwam. Je leerde elkaar wel kennen. Of net niet. 


De grote vraag was natuurlijk hoe je ervan af kwam. Wel, zo simpel was dat niet. De linten krompen, met de tijd, maar dat ging erg langzaam. Je droeg ze echt wel een lange, lange tijd achter je aan. En dan, als ze nog slechts stompjes waren, dan was je er nog niet van af. De cruciale stap ontbrak nog. Deed je niets, dan groeide het terug aan, in het felste rood dat je ooit gezien had. Rood dat pijn deed aan je ogen en aan de ogen van je medemens. Wat je dan wel moest doen? Dat weet elke mens diep van binnen zelf. Dat hoeft niet verteld te worden. Het is het aandurven van de confrontatie. Het even doorbijten. Het recht in de ogen kijken. Het kiezen. Of door het lint gaan.