woensdag 24 november 2010

Anders en Beter

Aandacht! Aandacht! De trein met bestemming 'Anders en Beter' heeft een vertraging van minstens tien minuten.

Passagiers met bestemming Anders worden gevraagd om de bus te nemen naar hun bestemming.

Reizigers met bestemming Beter...

----------------------------------------------------------------------------------

En nu is het eens aan jullie! Hoe gaat het volgens jou verder? Schrijf het in een reactie onder dit bericht. Ik ben benieuwd!




woensdag 17 november 2010

Door de wind...



Zijn haren stonden wild. Een baard van enkele dagen oud. Donkere wallen onder zijn ogen. Een rommelige tafel met lege tassen koffie en overal papieren. Hij lachte. Het was klaar. Dit was zijn meesterwerk. Een symfonie voor groot orkest, Mozart waardig. Over een uurtje werd hij verwacht in Brussel. Hij wist nu al dat zijn werk indruk zou maken. Zijn meesterwerk.

Haastig knapte hij zich wat op: frisse kleren, tanden poetsen, baard... ach, die baard. Vlug nog een tas koffie, brood was er niet meer in huis. De tijd leek sneller te gaan dan anders: nog een halfuur. Hij grabbelde de partituren bij elkaar. Pas nu zag hij dat hij ze niet genummerd had. Te laat! Vlug alles in volgorde en een kartonnen map er rond.

Herfst. De wind sloeg in zijn gezicht toen hij buitenkwam. Het meesterwerk gekneld onder zijn arm. Met zijn andere hand zocht hij de autosleutel in zijn jaszak. Nog 20 minuten. Toen ging zijn gsm. Hij legde de map op het dak van de auto en nam op. Slecht nieuws: zijn vader was opgenomen in het ziekenhuis. Of hij meteen kon komen? Jaja, meteen, eerst het meesterwerk...

Chaos in zijn hoofd: eerst naar Brussel, dan zo snel mogelijk terug. Zijn lieve vader... Hij startte de auto en vertrok. Verward en moe. Op weg naar Brussel. Snel de autosnelweg op. Zijn meesterwerk. Uitgeput was hij. Maar het zou goed komen, dat voelde hij. Rukwinden trokken aan zijn gemoed. Zijn vingers knelden zich om het stuur.

De regen moeide zich in het spel. Achter hem deden bestuurders teken met hun lichten. Wat was er toch? Hij wist het niet. Geen tijd. Hij had nog 10 minuten. Tevreden keek hij naar de passagierszetel. Zijn meesterwerk. Het lag er niet! Zijn gsm lag er, eenzaam en koud. Waar was die map? Hij keek achterom, niets op de achterbank. Paniek overmande hem. Zijn adem stokte.

Op de snelweg naar Brussel dwarrelden partituren als herfstbladeren neer.

Een zieke, oude man wachtte op zijn zoon.

De regen wiste genadeloos maatstrepen, rusten en noten uit.

De wind woei hard.

De oude man had nooit van de herfst gehouden.


woensdag 10 november 2010

De aanhouder en de wind





Het zag er naar uit dat ik zou winnen. Al mijn krachten had ik aangewend. En ja, daar ging de voorlaatste. Die gaf ook op. Uitgeput viel hij op de grond. Zijn kleur was ook niet meer wat ze geweest was.
Ik had het dus gehaald. Als laatste had ik volgehouden. Nu viel ik wel goed op. Nu wel. Daarvoor was ik één van de zovelen. Nu was ik de enige. Men keek naar mij. Wijsvingers priemden mijn richting uit. Het deed me goed.
Lang kon ik het niet meer houden. Ik voelde hoe mijn krachten oplosten. Was het de regen die ze wegspoelde? Het was moeilijk. Ik voelde me ijl en leeg en heel licht. Vooral heel licht. De wind trok me met grabbelende vingers weg. Daar ging ik. Eerst maakte ik een kleine buiteling maar algauw kreeg de wind medelijden en liet me dwarrelen op een deinend bedje. Het zou onwaarschijnlijk een zalig gevoel geven om zo te zweven, maar ik was helemaal op. Het ging aan me voorbij. Ik liet los.
Onder mij stroomde het water van de rivier. De wind was me genadig. Mijn deinend bedje zou naadloos overgaan in het watertapijt. Het was goed zo. Zo ging het al eeuwen.
Maar ík had het wel het langst volgehouden!

woensdag 3 november 2010

In het rood staan

Elke week deed ik mijn boodschappen bij de groenteboer om de hoek. Ik kwam er graag en de koopwaar waren prima. Meneer en mevrouw Mulders hadden contact met hun klanten en het hart op de juiste plaats. Net toen ik wat blozende appels aan het uitkiezen was, zag ik een jongetje, wat mager en havenloos gekleed, met grote verlangende ogen kijken naar verse, donkergroene boontjes.

Ik betaalde mijn appels en wou buitenlopen, maar ook mijn aandacht werd getrokken door de heerlijk ogende boontjes en de aantrekkelijke prijs. In gedachte was ik ze al aan het klaarmaken zoals mijn grootmoeder dat altijd deed. Half in gedachten verzonken, hoorde ik de conversatie tussen het jongetje en meneer Mulders.

‘Hallo, Bert, hoe gaat het met je?’
‘Hallo, meneer Mulders. Goed, dank je! Ik was naar die boontjes aan het kijken. Ze zien er zo lekker uit.’
‘Ze zijn ook lekker, Bert. Mijn vrouw en ik hebben er deze middag nog gegeten. Hoe gaat het met je mama?’
‘Het gaat wel met mama, ze houdt zich erg goed.’
‘Dat hoor ik graag, Bert. Wil je nog iets kopen?’
‘Nee, meneer Mulders, ik keek alleen maar naar de boontjes.’
‘Wil je er wat meenemen, Bert?’
‘Nee, dank je, meneer Mulders, ik heb er geen centjes voor.’
‘Aha, ik begrijp het. Misschien heb je iets om te ruilen?’
‘Het enige wat ik bij heb, is een blauwe knikker. Ik win er alle knikkerpartijtjes mee!’
‘Is dat echt waar? Laat me die eens zien!’
‘Hier is hij. Het is een echte kampioen.’
‘Ja, ik zie het, Bert! Het is een hele mooie, maar... ik wil hem niet ruilen voor die boontjes. Ik had liever een rode knikker, ik spaar die al zo lang. Heb je thuis geen rode knikker?’
‘Ik denk het wel, meneer Mulders, maar ik ben er niet helemaal zeker van.’
‘Weet je wat, Bert? Neem een zak verse boontjes mee naar huis en als je nog eens langskomt, laat dan die rode knikker eens zien aan mij.’
‘Dat zal ik zeker doen, meneer Mulders. Heel hard bedankt!’
Bert spurtte naar huis, met zijn blauwe knikker in zijn broekzak en de zak boontjes gekneld onder zijn arm.

Mevrouw Mulders was tijdens deze conversatie naast mij komen staan. Toen Bert weg was, zei ze glimlachend: ‘er zijn zo nog twee jongens in het dorp. Alle drie hebben ze het thuis moeilijk. Berts moeder is ongeneeslijk ziek, de andere jongens hebben amper te eten. Meneer Mulders stelt voortdurend allerlei ruilhandeltjes met de jongens voor. Hij geeft ze boontjes, appels, tomaten of wat dan ook. Als de jongens dan terugkomen met hun rode knikker, dan zegt hij dat hij die rode knikkers toch niet zo mooi vindt. Hij stuurt ze terug naar huis, met een zak verse groenten of fruit en hij vraagt een gele of een groene knikker, voor de volgende keer. De jongens brengen altijd de gevraagde knikker mee, maar ze nemen hem ook altijd terug mee naar huis, met een zak verse groenten of wat fruit...’

Ik verliet de winkel, glimlachend om deze sympathieke man, onder de indruk van zijn onderhandeltechnieken.

Enkele maanden later verhuisde ik naar de grote stad, waar ik dit soort winkeltjes niet meer terugvond. Meneer en mevrouw Mulders en de knikkers bleven echter in mijn geheugen gegrift.

Jaren later ging ik op bezoek bij iemand in een dorpje niet zo ver van dat van meneer Mulders. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om zijn winkel op te zoeken. De deur was op slot. Er hing een wit papier op, met in kleine, sobere letters: ‘Gesloten wegens overlijden’. Mijn hart stond even stil. Er klopte iemand op mijn schouder. ‘De winkel is toe, meneer Mulders is vorige week gestorven. Het is vandaag zijn gebedswake, hier aan het eind van de straat.’ Ik knikte even, nog wat verward door het nieuws. Meneer Mulders was dood. Het raakte me meer dan ik had verwacht. De straat was leeg, grauw. Zonder nadenken stapte ik verder, richting funerarium. Toen ik daar toekwam zag ik mevrouw Mulders staan. Oud en grijs, maar met haar rug recht. Ze ontving iedereen met een woord van dank en ze koesterde de troostende woorden. Ik schoof aan in de rij, niet goed wetend wat ik haar zou zeggen en of ze me nog zou kennen. Voor me stonden drie jonge mannen. Een van hen was in brandweeruniform, de twee anderen hadden een mooi pak aan. Het waren knappe, verzorgde mannen. Elk van hen nam zijn tijd voor mevrouw Mulders en samen stapten ze naar de kist waarin meneer Mulders opgebaard lag. Ik zag hoe elk van hen liefdevol de hand van meneer Mulders vasthield en hem toesprak, alsof hij hen kon horen. Mevrouw Mulders had me ondertussen opgemerkt en kwam naar me toe, de mannen achterlatend bij haar overleden echtgenoot. Toen ik haar vertelde hoe het verhaal van de knikkers me al die jaren was bijgebleven zag ik haar lichtblauwe ogen even opflikkeren. Ze knikte en keek naar de drie jongemannen.

‘Die jongens waar Fred, want zo heette meneer Mulders, zo graag mee ruilde, zijn nu mannen geworden. Dat zijn ze.’ Met haar ogen wees ze naar de mannen rond de kist. ‘Ze vertelden me net hoe hard ze zijn ruilhandel waardeerden. Het heeft hen geholpen om te overleven. Ze hebben het niet gemakkelijk gehad, maar ze hebben het goed nu.’ De drie mannen verlieten de rouwkamer, triest, kwetsbaar. Ik zag hoe mevrouw Mulders overmand werd door emoties. Ze nam me bij de arm en leidde me naar de kist. ‘Weet je? Mijn man heeft nooit kunnen kiezen welke kleur de knikkers moesten hebben, maar de jongens zijn altijd eerlijk geweest in het ruilen. Vandaag ook. Vandaag hebben ze in zijn plaats de kleur gekozen. Wij hebben het zelf nooit echt breed gehad, maar op deze dag zou Fred zichzelf de rijkste man van de wereld gevoeld hebben...’ Liefdevol, met lichtjes trillende handen, nam ze een hand van haar overleden man op. Daaronder lagen drie prachtige rode knikkers te glanzen...