woensdag 30 november 2011

Dromen zijn bedrog




Het is jammer. Erg jammer zelfs. Maar tijden veranderen nu eenmaal. Zoals je het wel vaker hoort moet een mens meegaan met zijn tijd. Je moet flexibel zijn, je aanpassen aan de immer veranderende maatschappij. Dat geldt ook voor de Sint. En weet je wat? Het kan hem geen donder schelen. Het laat hem allemaal stoïcijns koud. Hoe dat zo kwam? Wel, zet je even hier naast mij. Ik zal het je vertellen….
Toen het november werd, viel het de Sint op dat het lang duurde voor het eerste briefje kwam. Een briefje, in onwennig handschrift met veel beloftes van braaf zijn en zus niet meer plagen enzovoort. Een briefje waarin om snoep en speelgoed gevraagd werd. Een briefje waar prentjes bijzaten, of een foto. Een briefje van een jongen of een meisje. Maar dat briefje kwam niet. En november was bijna voorbij. Sint besloot dat hij zijn Opperpiet om raad zou vragen. Hij zou op onderzoek moeten uitgaan. Opperpiet was echter nergens te vinden. Op de keukentafel lag wel een briefje:




Nu weet je waarom het Sint geen moer kan schelen dat er geen briefje kwam. Het was goed geweest zo. Voor hem hoefde het niet meer. Hij plofte in zijn luie zetel, zette de tv op en zapte van zender naar zender. Na vijf minuten dommelde hij in. Hij droomde van een nieuwe organisatie, eentje waarbij de ouders zelf instonden voor de cadeautjes op 6 december. Zo eentje waarbij hij rustig in zijn luie zetel kon blijven zitten en gewoon zichzelf zijn, een heerlijke droom…

Nog een Sinterklaasverhaal? Lees 'Lieve Sinterklaas' (klik)

woensdag 23 november 2011

Pareltjes (deel 7)

- kernkramp
- schroothondje
- boefsmid
- irritatieslang
- schooldel
- verlengpraat
- verkeersminder
- huiskoudkunde
- hoofddrolspelers


- dubbelhanger
- zuchtverkeer
- grootwarenluis
- zwaartepracht
- kleermakershit
- aardmoppervlak
- bovenwenselijke prestaties
- beschermbengel
- een stoere vink
- een schetenwapper
- een bontje kloter


Wil je nog pareltjes? Klik hieronder: 



woensdag 16 november 2011

Trekje


’s Nachts doolt hij rond op de kraamafdeling. Elke nacht kiest hij een ander ziekenhuis uit. Hij kent ze allemaal op zijn duimpje. Elke kamer, elke hoek, elke gang staat in zijn geheugen gegrift. Hij volgt een strak schema zodat hij geen enkel ziekenhuis overslaat. Als hij ze allemaal afgewerkt heeft, begint hij gewoon terug bovenaan het lijstje.

Je zal hem niet gezien hebben. Hij is nog nooit door iemand opgemerkt. Maar hij is er wel. Elke nacht. Als het donker is en de verpleging met een minimum aan personeel de nacht in gaat, wordt hij actief. Hij sluipt door de gangen, luistert aandachtig aan elke deur. Als hij een boreling hoort huilen, gaat hij naar de volgende kamer. Enkel daar waar het helemaal stil is, glipt hij binnen. Behoedzaam opent hij de deur, wacht even af en luistert naar de ademhaling van de slapende mama. Hij schat in hoe diep ze slaapt. Enkel als hij heel zeker is, waagt hij zich verder. Hij heeft geduld. Veel geduld.

Als mama en kind slapen, doet hij zijn werk. Hij kijkt. Hij kijkt heel aandachtig en heel lang. Hij bestudeert zeer zorgvuldig haar gelaatstrekken. Haar voorhoofd, de stand van haar jukbeenderen, haar wenkbrauwen, de golving in haar neus, maar ook haar vingers, haar volledige gestalte neemt hij in zich op. Dat doet hij niet overhaast. Nee, zo is hij niet. Het moet goed zijn. Heel precies. Zoals hij daar staat, aan het bed van een pas bevallen vrouw, lijkt het wel of hij mediteert.

Tijdens zijn observatie spitst hij zijn oren. Elk geluid is belangrijk. Niemand mag hem zien. Als hij elk trekje van de moeder in zich heeft opgenomen, is het de beurt aan de baby. Die ondergaat het zelfde ritueel. Hij kijkt, trekt elke gelaatstrek over in zijn geheugen. Geen detail ontgaat hem.

Daarna verlaat hij geruisloos de kamer. Als het rustig is, kan hij een kamer of vijf doen op een nacht. Dan trekt hij zich even terug. Daarvoor heeft hij in elk ziekenhuis wel een plekje. In zijn hoofd maakt hij nu een moeilijke puzzel: welke gelaatstrekken passen bij elkaar? Welke zeker niet? Soms komt hij er niet uit, dan worden die baby en mama geschrapt van zijn lijstje. Soms is het voor hem meteen duidelijk en duurt het geen half uur voor hij met zijn denkoefening klaar is.

Hij heeft gewikt en gewogen. Nu gaat hij over tot de daad. Nog stiller en nog meer onzichtbaar dan daarvoor neemt hij een baby weg uit een kamer. Een laatste zorgvuldige blik en hij is weg. Zonder dat iemand het merkt legt hij het kind in een andere kamer, bij een andere mama. Kleertjes worden verwisseld, naambandjes ook. Zo gaat hij verder. Hij is pas tevreden als alle baby’s naar zijn gevoel op de juiste plaats liggen. Aan het eind van de nacht verdwijnt hij. Naar waar? Niemand weet het. Niemand weet wie hij is. Niemand heeft iets gemerkt.

Je vraagt je af waarom hij dat doet. Dat is normaal. Je zal er geen antwoord op krijgen. Hij weet het niet. Het is een drang. Hij moet het doen. Het is zijn taak. Elke nacht opnieuw.

Misschien heb je het zelf ook al eens gemerkt toen je naar jouw kind keek: zag je een trekje dat je totaal niet herkende, waarvan je niet wist van wie je kind dat nu had? Of misschien heeft je dochter je al eens gevraagd of je wel haar echte mama bent? Herinner je je dat koppel dat zich afvroeg op wie je zoon nu eigenlijk het meeste leek? Ze kwamen er niet uit. Je lachte het wat weg toen. Dat zal je voortaan niet meer doen. Je zal dan denken aan die man, die quasi onzichtbaar door de gangen sluipt…


woensdag 9 november 2011

Residentie


Het smalle steegje stonk zoals gewoonlijk naar urine. Hier en daar moest ik slalommen tussen platgelopen hondendrollen. De zon was al een tijdje onder. Ik zag enkele kinderen haasje-over doen over de paaltjes die het voetpad van de straat scheidden. Het maakte me niet vrolijk. Het enige dat ik erbij kon bedenken was dat hun broeken vol hondenpis zouden hangen. Ik stapte verder en stak een donkere, verlaten straat over. In de verte kon ik de zee al zien. Restaurants en cafés popten op, elk stukje van de straat was hier plots verlicht. Mensen keken loom en ongeïnteresseerd van achter hun dessertbord naar buiten. Ze wachtten gelaten op hun rekening en wisten nu al dat het teveel zou zijn voor wat ze gekregen hadden.

De dijk was weer veranderd. Als kind kende ik hier elk winkeltje, wist ik waar je de beste touwtjes voor je windvlieger kon krijgen, waar je vlug even achterin mocht glippen om naar het toilet te gaan. Een stuk of zeven grote flatgebouwen stonden er toen.Zovele jaren later liep ik de hele bebouwde strook af. Ik telde zelfs geen zeven authentieke huisjes meer. Ze waren gesloopt, verdrongen, zodat er zoveel mogelijk mensen op zo weinig mogelijk plaats konden genieten van zicht op zee. Er was nog één huisje, helemaal vervallen, het leek gelaten zijn lot af te wachten. Binnenkort zou het ook door een immobiliënkantoor weggeplukt worden.

Het weer was zacht en de lucht rook wat ziltig. Ik liep verder, voorbij de flatgebouwen met klinkende namen: residentie Astrid, residentie Dahlia, Duynepanne, Terlinck, Tennis, Mara, Royale en ga zo maar door. Helemaal aan het einde van dit toeristenstuk wist ik een authentiek café, geen gedoe, niets speciaals. Precies wat ik zocht. Er stond een terrasje buiten voor de rokers. Ik plofte me neer op een stoel en bestelde een thee. Enkele tientallen meters verder zag ik hoe de meeste mensen halt hielden en de terugweg aanvatten: hun dagelijkse flaneersessie eindigde daar waar de winkels stopten. In gedachten overliep ik mijn dag…


Ik had gezien hoe kinderen zwoegden omdat ze zo graag een gocart wilden waarin ze een ijsjesventer konden spelen. Ze hadden er nooit bij stilgestaan dat zo een ding log, zwaar en onhandelbaar was. Geen haar op hun hoofd dacht er aan om dit toe te geven, dus ze zwoegden dapper voort.  Af en toe had ik opzij moeten springen omdat het hele gezin even gepermitteerd uit de bol ging in zo een gocart. Luid bellend en gillend, alsof ze ervan uitgingen dat iedereen rondom hen het even leuk vond. Vol afgrijzen had ik gekeken naar het lelijke witte paard met roze manen dat op de voorkant van hun kar prijkte.

Mijn oog viel ook op de vele schoothondjes, met een doosje aan hun halsband. Er zaten zakjes in om hun drollen in te doen. De vreselijk opgetutte dame had dat netjes gedaan en zat nu met een uitgestrekte pink en een vies gezicht moeite te doen om het zakje door het rooster van een riool te duwen. Ze negeerde alle misprijzende blikken. Achter haar rug plaste het hondje tegen een betonblok. Toen ze opstond en zich omdraaide zette ze haar lederen laars recht in een pakje van een andere viervoeter…

Ik had gezien hoe een jongen dolblij het strand opliep. Hij ging zijn vlieger de lucht in laten. Zijn moeder hielp hem, een beetje verveeld liet ze de vlieger los. Het kind had de grootste moeite om de windvlieger de lucht in te krijgen. Toen dat eindelijk gelukt was, lukte het maar niet om het koppig ding in de lucht te houden. Zijn moeders houding was duidelijk: ze zou hier echt niet langer blijven staan om dat rotding nog eens omhoog te gooien. De vlieger belandde met een doffe klap in het mulle zand. De jongen liep er naar toe en zag dat de touwtjes hopeloos in de knoop zaten. Hij gooide zijn spoel met touw er boos bovenop en vloekte. Zijn moeder draaide zich om en draaide met haar ogen.

Op het strand herhaalde zich de traditionele taferelen, zoals altijd: kleine, vrolijk gekleurde emmertjes werden naarstig gevuld met schelpjes. Het één al mooier dan het ander. Elke schelp was een schat en moest uitvoerig bekeken worden voor het in het emmertje gelegd werd. Nog voor het tussen de andere schelpjes verdween, werden er al andere en vooral nog mooiere schelpjes gevonden, in zee gespoeld, gekeurd en goed bevonden. Ouders keken naar hun kroost en vroegen zich af waar de lading schelpen van de vorige vakantie gebleven was en wat er met deze zou gebeuren…

Ik had gezien hoe grootvaders helemaal opgingen in het bouwen van het zandkasteel waarom hun kleinkind gevraagd had. Dat kind zou tevreden geweest zijn met een uitgegraven geultje en één omgekieperd emmertje zand, daar bovenop een aantal schelpjes en een veer van een meeuw. Maar opa zag het groter: een gigantische berg zand, een echte slotgracht, verstevigde wallen rondom en verschillende kantelen waren zijn idee van een zandkasteel. Het kind had al lang zijn interesse verloren en zeurde bij oma om een ijsje. Oma probeerde de gulden middenweg te vinden door wat schelpjes in de kantelen te duwen, in de hoop het kind af te leiden. Even later stond opa te triomferen op zijn kasteel en zag oma dat het water van de zee nooit dicht genoeg zou komen om zijn grachtjes ook maar een beetje te vullen. Het kind veegde ontgoocheld een snottebel af aan de mouw van zijn jas. Opa zette zijn handen in zijn zij en strekte zijn stramme rug.

Zo had ik nog veel meer dingen gezien, dingen waarover ik me ergerde, die me deden lachen, die me ontroerden of me deden terugdenken aan mijn kindertijd aan zee. De dijk liep leeg. Ongetwijfeld zat men nu voor tv, aan de vele verlichte vierkantjes in de flatgebouwen te zien. Mijn kannetje thee was op en ik besloot terug te gaan. Onmiddellijk besefte ik dat ik weer door dat stinkend steegje moest. Het deed me rillen, maar dat kon ook door het frisse briesje zijn dat opkwam vanuit zee. Ik zou mijn weerzin voor mijn terugweg door het steegje verdrijven met de mooie beelden die ik vandaag in me opgezogen had: de mooie kleur van de zee toen de zon onderging en de wolken die wel door Oskar Kokoschka geschilderd leken. De aalscholver die eenzaam rustte op een paal in zee… Eén ding wist ik zeker: morgen zou dit alles zich herhalen en er zou nooit een residentie mijn naam dragen.



zondag 6 november 2011

woensdag 2 november 2011

Geen woorden maar daden!



Iedereen praat erover. 
Ik hoor het elke dag. 
Toch weet niemand wat het is, waar het is, hoe het eruit ziet, … 

Misschien weet jij het wel? Waar ik het over heb? Wel, ik lijst het even op:

-          Mijn kluts, die ben ik kwijt. Maar hoe kan ik die zoeken als ik niet weet hoe die eruit ziet?
-          Mijn lauweren, daar zou ik op moeten rusten. Geen idee hoe dat moet…
-          Mijn hukken, kan jij die even aanwijzen?
-          Mijn mars, daar zou ik heel wat moeten in hebben. Maar hoe krijg ik dat daarin?
-      Mijn nopjes, daar ben ik dan af en toe wel in. Vraag me niet hoe ik daar in geraak. Laat staan er terug uit…
-          Mijn lotsbestemming, daar kan ik me ook bitter weinig bij voorstellen.


En wat met deze?

-          In petto, af en toe heb je dat blijkbaar. Jij ook?
-          Geen snars, dat gaat samen met begrijpen. Toch begrijp ik het niet zo goed.
-          De loef, die moet je soms afsteken. Met een vuurpijl dan maar?
-          Een buitenbeentje, normaal heb ik twee benen, hoe kan dat dan?
-          Te grazen, dat neem je iemand. Ik kan het hoor, maar hoe precies…
-          Een loer, dat moet je draaien. Eerst naar links en dan naar rechts? Geen idee…
-          Het nippertje, daar hoort altijd ‘op’ bij. Moeilijk toch!
-          De penarie. Daar zit je liever niet in…
-          Prat, daar ga je op. Neem dus best je laddertje mee!
-          De luren, daar word je ingelegd. Zou dat zacht zijn?
-          Geen jota, klinkt wat exotisch,vind je niet?
-          Sikkepit, heeft met begrijpen te maken, maar ik begrijp het niet.


Woorden zijn toch wonderbaarlijk...