zaterdag 7 december 2013

zaterdag 23 november 2013

November





Het regent. Hele fijne, voorzichtige druppels. Dat is niet zo abnormaal in november. Maar de regen in november doet me telkens weer pijn. Elke druppel lijkt gaten te branden in mijn ziel. Het zijn wonden die zichzelf verder openrijten en vreselijk prikken. Het gevoel is bijna ondraaglijk.

Ik weet dat jij daar ook ergens loopt. Misschien voel je wel hetzelfde als ik. Of nee, toch niet. Ik ben alleen zeker over wat ik zelf voel. Ik weet dat niets voor eeuwig is. En ik weet dat november over enkele dagen voorbij zal zijn. Waarschijnlijk regent het bij jou ook, vallen de druppels ook op jou neer.

Soms denk ik dat we enkel de putten van de tijd proberen te dempen, bij gebrek aan iets anders. Uit angst om gevoelens in te vullen. Omdat we misschien de juiste tinten niet vinden. Omdat we misschien wel bang zijn om buiten de lijntjes te kleuren.

Hier, wandelend in de regen, kom ik tot het besef dat het enige dat ik echt bezit de tijd is. Ik doe er mee wat ik wil. Ik kan hem alleen niet verlengen of verkorten. En eeuwigheid is niet kneedbaar. Maar ik besteed hem naar eigen goeddunken. Vandaag is dat wandelen in de regen.

Ik hou niet van regen, integendeel. Toch had ik het even nodig om alleen te zijn. Alleen met mezelf. Maar dat lukte niet. Al die gedachten vergezelden me. Ze holden achter me aan, in paniek dat ik hen zou achterlaten. Sommigen renden me zelfs voorbij, maar ik deed geen moeite om ze in te halen. Af en toe probeerde ik een onverwacht zijwegje, om hen af te schudden, maar het was tevergeefs. Ik was niet alleen, hoe graag ik dat ook zou willen.

En jij? Waar loop jij nu? Zijn mijn gedachten tot bij jou gehold? Heb je ze herkend? Of heb je ze, als een natte hond, van je afgeschud, ver weg, zodat je ze snel vergeten bent. Zodat je ziel geen stof tot nadenken krijgt.

Ik nam teveel zijwegjes. Ineens kwam het besef dat ik niet wist waar ik was. Rondom mij was enkel veld. In de verte drong een bos zich op. Dikke wolken pakten zich bijeen. De avond kondigde zich al een beetje aan. De schemerzone, die de dag afsluit, kroop over de kasseiweg waar mijn besluiteloze voeten op stonden. Ik draaide me om. Dezelfde weg terug? De schaduwen werden langer. De bomen leken zich over mij te buigen. Het was geen dreigen. Het was bescherming tegen de druppels.

Het daglicht verdween. Zwart omringde me. Boven me zag ik vaag nog wat kleurnuances in de wolken. De vogels zwegen. Het enige geluid dat hoorbaar was, waren mijn voetstappen. Op zoek naar de weg terug. De weg naar huis. Naar mezelf.

Misschien kom ik je onderweg wel tegen. Misschien ook niet. Misschien reik je me de hand en zoeken we de weg samen. Maar misschien ook niet.

Het regent voor ons beiden. De pijn is anders. Doorweekt of niet. Niets is voor eeuwig. Maar over enkele dagen is het december…


woensdag 23 oktober 2013

Wachten


Ik ben het wachten moe
Het wachten op jou naast mij.
Het wachten op een streling van je hand.
Het wachten op je vertrouwen.
Het wachten op een lief berichtje.
Het wachten op een antwoord op ongestelde vragen.
Het wachten op de geruststelling in je blik.
Het wachten op een arm rond mijn schouder.
Het wachten op de opvulling van de lege plek in bed.
Het wachten op jou in de lange, donkere nachten.
Het wachten op een kopje thee dat jij voor me zet.
Het wachten op nieuwsgierigheid in mij.
Het wachten op een verkenning van mijn gevoelens.
Het wachten op rust.
Het wachten op het voelen van verlangen.
Het wachten op een hunkerende passie.
Het wachten op je hoofd dat rust op mijn schoot.
Het wachten op het einde van je eeuwige zoektocht.
Het wachten op het niet meer hoeven te wachten.
Het maakt me zo moe.
Zo ontzettend moe.




zaterdag 14 september 2013

Tantalus


Ze dwaalt rond in de kamers van haar huis. Iedere nacht gaat ze alle kamers in en weer uit. Ze komt in elke hoek en als ze de kamer verlaat, kijkt ze even meewarig over haar schouder. Dan stapt ze resoluut de volgende kamer in.

Ze houdt vol. Ze weet zeker dat ze iets mist. Op een nacht zal ze die ene kamer vinden. De kamer waarin ze tot rust zal komen. Daar waar haar gevoelens zich een weg zullen zoeken als een pril bergstroompje. Daar waar ze alles los kan laten, tot al het ijs van de gletsjer gesmolten is.

De onrust groeit. Nacht na nacht herhaalt ze dit ritueel. Maar die ene kamer blijft verborgen. In haar dromen opent ze elke keer weer die deur. Dan wordt ze bevrijd.

Deze nacht lukt het ook weer niet. Het zijn de vertrouwde kamers, niets meer. Hoe ze ook zoekt, de onrust blijft. Nacht na nacht.

Ze ziet hoe haar gletsjer steeds hoger en gladder wordt, ze voelt hoe smeltgraag het ijs is en hoe wankel ze zich er op begeeft.


Er ontluiken geen bergstroompjes. Het komt niet los. Die kamer blijft onvindbaar. De deur zit op slot. De nacht is lang.



donderdag 1 augustus 2013

Emiel

Eindelijk middagpauze! Ik klapte mijn laptop dicht, nam mijn handtas en haastte me naar de winkelstraat. Het waren de laatste dagen van de solden en ik had echt nog een kleedje nodig voor het verjaardagsfeestje van mijn vriendin.
                
Het was weer druk in de winkelstraat. Ik ergerde me aan de slenterende mensen die duidelijk veel meer tijd hadden dan de doorsnee werkende mens. Ze liepen in de weg, ik had haast. Na wat slalommen stapte ik de winkel binnen waar ik meestal wel mijn stijl vond. Ik probeerde me te ontspannen. Langzaam liet ik mijn blikken gaan over de volle rekken. Automatisch sorteerde ik al op kleur, lengte, stijl. Het duurde geen tien minuten of ik had een drietal kledingstuks over mijn arm hangen. Ik rolde even met mijn ogen toen ik naar het bordje boven de paskamers keek: maximum 3 stuks. Vooruit dan maar…

Er waren vijf paskamers. Vier daarvan waren vrij. Ik koos het middelste pashokje en hing de kledij aan de kapstok. De handtas ging op het stoeltje en ik nam een rokje van de kleerhanger. Naast me hoorde ik een vrouw praten. Ze was duidelijk op leeftijd. Ik hoorde het aan dat krakje in haar stem. Ze klonk heel lief.

‘Zeg eens iets, Emiel’, hoorde ik. ‘Past dat wel bij mij? Dat is niet echt mijn kleur, of wel?’

Ik voelde me een beetje ongemakkelijk omdat ik hun conversatie hoorde. Waarschijnlijk besefte ze niet dat er naast haar nog iemand kleren aan het passen was.

‘Emiel, die blouse is mooi, he! Maar die rok maakt me precies wat dikker. Of vind jij het wel goed?’

Ze taterde maar door. Ik kon niet anders dan meeluisteren. Emiel zei niets terug. Ik stelde me voor dat hij maar knikte en in zichzelf dacht dat hij er toch geen verstand van had en straks wel zou betalen.

Ondertussen had ik mijn keuze gemaakt: een klassiek rokje zou het worden. Ik kleedde me terug aan, keek even of mijn haar wel goed zat en nam mijn handtas van het stoeltje. Het rokje schoof van mijn arm en viel op de grond. Ik bukte me en zag onder het gordijn van het pashokje dat er maar één paar voeten stond. De vrouw naast me had haar schoenen netjes naast elkaar gezet. Ze vroeg: ‘Emiel, moet jij geen nieuwe das hebben?’ Maar Emiel bleef zwijgen. Ik hoorde haar zuchten.

Toen ik uit het pashokje kwam, kon ik het niet laten. Ik bleef maar wat rondhangen. Voor ik vertrok moest ik de vrouw gezien hebben. En Emiel ook. Ik prutste maar wat aan mijn kledij en kapsel, in de hoop dat het niet zou opvallen. Ik zag hoe ze wat moeizaam haar voeten in haar schoenen stak. ‘Kom, Emiel, we gaan naar de kassa!’
Het gordijn schoof open. Een kleine, charmante vrouw met perfect gekapte witte haren, stapte naar buiten. In haar ene hand droeg ze haar handtas, over haar andere arm lag een blouse en een rok. De vrouw draaide zich even om en zei: ‘Kom Emiel, blijf daar niet zo staan!’

Ze draaide zich terug om, ik was zo verbaasd dat ik vergat om een stapje opzij te zetten. We botsten tegen elkaar op. Haar handtas gleed van haar arm en viel op de grond. Vlug bukte ik mij om ze op te rapen, ondertussen verontschuldigde ik me uitvoerig. De oude vrouw bukte zich ook en raapte het bidprentje op dat uit haar tas gevallen was.

‘Dit is Emiel’, zei ze. ‘Hij is vorige maand gestorven.’ Heel zachtjes gleed haar hand over zijn foto, daarna stak ze het kaartje weg. We stonden samen recht. Ik wist niet wat ik moest zeggen. In haar ogen zag ik dat het ook niet meer uitmaakte. Ze keek over haar schouder en wenkte met haar hoofd. ‘Kom, Emiel, we gaan nog een kop koffie drinken.’


Ik keek haar na. Mijn hoofd zat vol emoties. Ook ik keek even om, naar het pashokje. Even dacht ik Emiel te zien in de spiegel. Hij knikte en lachte me vriendelijk toe. Ik schudde mijn hoofd. ‘Emiel, ik ga mee een kop koffie drinken. Dat hebben we wel verdiend!’


woensdag 22 mei 2013

IJdel


Ik ben ooit knap geweest. Mijn lange donkerblonde haren speelden met elk briesje. Regelmatig keek men achterom als ik voorbij wandelde. Mijn ogen waren van het helderste blauw, waarbij de eerste stralende lentehemel verbleekte. Een lichaam in harmonie. En ja, ik was me zeker wel bewust van mijn uitstraling. Dikwijls heb ik gedacht dat ik me gelukkig mocht prijzen, dat ik zo was, en niet anders. Als ik rond me keek, zag ik dat ik niet mocht klagen. En dat heb ik ook nooit gedaan. Tot nu.

’s Morgens denk ik terug aan die tijd. Ik sta voor de spiegel. Vroeger deed ik dat ook. Dat duurde toen niet langer dan vandaag, maar ik was wel meer tevreden. Er kon toen een glimlach af. Nu niet meer. Ik kijk naar mezelf. Diep vanbinnen zie ik nog steeds die jonge vrouw. Als ik door de verpakking kijk.

Mijn golvende haren ben ik kwijt. De eerste grijze haren worden voor het eerst verdoezeld door een kleurshampoo. En geef toe: er komt een leeftijd waarop je niet meer rondloopt met een lichtjes uitdagende haardos…

Mijn lichaam maakt zich klaar om te vechten tegen de zwaartekracht. Tot nu is er nog geen reden tot paniek, maar ik kijk angstvallig naar de komende tien jaar. Eén ding weet ik zeker: ik zal helpen vechten. Tot het bittere einde. Een beetje ijdelheid beschouw ik als een goede eigenschap.

De kleur van mijn ogen is ongewijzigd gebleven, maar het heldere is weg. De lichtjes zijn wat vervaagd. Mijn ogen hebben zoveel gezien. Soms te veel. Menig traan is er uit ontsnapt. Soms van blijdschap, maar al te vaak ook van onmacht, woede, verdriet… Die ogen heb ik ook af en toe dichtgedaan. Omdat ik het niet wou zien, of omdat het soms beter is, zowel voor jezelf als voor de ander. Die ogen wil ik nooit kwijt. Ze zijn mijn ziel.

Ik wil niet klagen, of toch niet te veel. Ik kijk nog steeds rond. Stiekem observeer ik vrouwen van mijn leeftijd. Er zitten er bij, waarbij ik helemaal vervaag, maar er zijn er ook veel waarvan ik zeker weet dat ik hen doe vervagen. Het is geen leedvermaak, nee, dat niet. Het is eerder een troost, een duwtje in de rug. Af en toe moet ik mezelf even oppeppen.

Foto’s van vroeger bekijk ik amper nog. Er zijn er veel. Maar er zijn er weinig waar ik op sta. Dat heb je als je zelf de fotograaf bent. Die sfeer van toen roept wat heimwee op. Niet zozeer naar dat lichaam, maar wel naar de avonturen, het ontdekken van nieuwe landen en culturen. In die tijd kon ik de wereld aan. En ik ging hem zelfs veranderen.

Het is niet zozeer de angst voor het verval, maar wel om het niet meer gezien te worden dat me bezig houdt. Ik wil geen grijze muis in de massa zijn. Ergens hoop ik dat er af en toe toch nog iemand zich eventjes omdraait als ik voorbij loop. Ik recht mijn schouders en glimlach naar mezelf in de spiegel. Ik zie heel even die ogen blinken. Wel jammer van de ‘bad hair day’…



woensdag 20 maart 2013

Klein


Dat moment waarop je vertederd kijkt 
naar iemand die je al lang kent.
Hij zet een bril op.
Een gebaar dat je bij die persoon 
nooit eerder gezien hebt.

Dat moment waarop je denkt: 
hij wordt oud. 
Om daarna, een beetje wegmijmerend, 
de krant open te slaan 
en te beseffen dat de lettertjes 
tegenwoordig toch wel erg klein zijn.



woensdag 13 maart 2013

Helemaal van slag





Fred herinnerde zich nog zo goed hoe fier hij was toen hij gevraagd werd als slagwerker in het groot symfonisch orkest. Slagwerk was zijn leven. Hij kon zijn geluk toen niet op. Dat was nu tien jaar geleden. Zijn geluksgevoel van toen, was ondertussen al lang op.

Het merendeel van het slagwerk werd door Ben gedaan, die al veel langer bij het orkest zat en zijn plaatsje nog lang niet wou afstaan. Voor Ben was Fred maar een aanhangsel. Freds taak in het orkest bestond er enkel in om de pauken te bespelen. En dat was een ondankbare taak. Fred had soms helemaal niets te doen, op de partituur stond vaak zelfs geen pauk vermeld. Een saaie job dus en Fred was het grondig beu.

Op een dag leek er toch verandering in te komen. De dirigent kondigde een concert aan en een nieuw, nog in te oefenen, stuk. Met een ironisch lachje keek hij naar Fred en zei: ‘met pauken deze keer!’ Fred stond op en haalde vol verwachting de partituur. Hij keek even naar Ben, met het gevoel dat hij hem deze keer wel eens zou overtroeven. Ze zouden niet meer lachen met Fred, ze zouden vanaf nu respect tonen voor hem.

Toen de dirigent de bundel partituren aan Fred overhandigde, knipoogde hij tersluiks naar Ben. Fred had het niet gezien, hij zat al volop te zoeken naar zijn partij. Vanaf de eerste maat mocht hij meespelen. Wat een grandiose opener: meteen met paukenslagen! Maar dan… na maat 2 werd het stil voor de pauken. En dat bleef het ook, pagina’s en pagina’s lang kwam er geen enkele pauk aan te pas. Tot op het einde. Dan mocht Fred nog een slag of twee op zijn instrument doen.

Fred liep teleurgesteld terug naar zijn plaats. De andere muzikanten stemden hun instrumenten en luisterden naar de richtlijnen van hun dirigent. Sommigen vonden Freds ontgoocheling erg lachwekkend. Fred was het zo moe…

Vele maanden werd er gerepeteerd. Die avond was er de première. Fred kende het concertgebouw goed. Hij had er al vele keren gespeeld en was er ook al vaak naar voorstellingen gaan kijken. Tijdens die lange, lange repetitie-avonden, waarin hij de krant las, kruiswoordraadsels invulde en af en toe eens een rechtstond om een klap op zijn instrument te geven, had hij een plannetje uitgedacht.

Omdat de paukenist altijd achteraan opgesteld staat, kon hij gemakkelijk en ongezien verdwijnen van het podium. Geen haar op zijn hoofd dacht er aan om een uur lang zich stierlijk te vervelen tijdens het concert. Hij had een betere invulling van zijn avond gevonden.

Na de eerste twee maten legde Fred stilletjes zijn stokken neer en verdween in de coulissen. Binnen de twee minuten zat hij aan de bar en bestelde een biertje. Hij had nog tijd genoeg voor een tweede en zelfs een derde glas. Ruim op tijd liep hij terug naar zijn plaatsje in het orkest en speelde hij de laatste maten mee. Niemand in het publiek had iets gemerkt en Fred voelde zich minder gefrustreerd.
Natuurlijk hadden de andere muzikanten dit wel gemerkt. De trombonisten spraken af dat ze Fred wel eens een lesje zouden leren. Het volgende concert verliep op dezelfde manier: Fred deed zijn paukenslag en verdween naar de bar. Maar toen hij terugkwam, hadden ze zijn stokken verstopt. Fred keek in paniek in het rond. Hij zag de geamuseerde grijnzen van zijn collega’s, maar geen stokken. Hij twijfelde geen seconde, trok een schoen uit en sloot perfect getimed het stuk af met enkele ferme meppen op zijn instrument.
Ze zouden hem niet meer beetnemen. Fred nam de volgende keer zijn stokken mee naar de bar. Hij zou wel eens laten zien dat er met hem niet te lachen viel! Die avond was het de laatste voorstelling. Er zaten enkele hoge gasten in de zaal. Het weerhield Fred niet om ook nu weg te glippen en enkele pintjes te drinken. Zijn stokken lagen veilig voor hem op de toog. Enkele minuten voor het einde nam hij zijn stokken, stond hij op en nam zijn plaats in achter zijn pauken. Maar wat was dat? De trombonisten konden hun lach amper inhouden. Fred zijn mond viel open. Zijn pauken waren bedekt met wel honderden centjes…



maandag 18 februari 2013

Lint


Plots was het zo. Of je dat nu wou of niet. Het was zo. Je zag er veel. Bij sommigen had je het nooit verwacht. Anderen had je blijkbaar totaal verkeerd ingeschat. Regelmatig keek je zelf angstvallig over je schouder, naar je rug. Een vlugge blik in de spiegel, in de weerspiegeling van een vensterraam.  

Hoe het kwam wist niemand, maar het veranderde de wereld drastisch. 

Bij elke leugen groeide er een lint aan je rug. Het paste zich aan, aan je kleding. Hoe groter de leugen, hoe langer het lint. Knippen hielp niet, want een leugen wegmoffelen is minstens even erg. Dus werd het lint nog langer. Of kwam er eentje extra.

De straten liepen vol met mannen, vrouwen en kinderen. Veel linten, of één kort lintje. De lintlozen waren een uitzondering. Maar ze waren er wel. Je zag hen fier neerkijken op de anderen of meewarig en vol medeleven het hoofd schudden.

Wie veel linten had, droeg ze alsof het een ondraaglijke ballast was. Je had er ook die deden alsof er niets aan de hand was, hoewel hun linten meterslang achter hen aan sleepten, soms zelfs nog achter de hoek van de vorige straat.

Je had er die voortdurend piekerden over waar dat ene lintje vandaan kwam en het echt, maar dan ook echt niet wisten. Die voelden zich beroerd, beroerder dan de geoefende leugenaars die er nogal luchtig over deden, die met de vele linten kunstige vlechten maakten, en zeker beroerder dan sommige gewetenloze kinderen die met hun linten touwtje sprongen.
 
Het had erg veel gevolgen. Dat wel. Een auto verkopen werd een uitdaging. Verkoopsters durfden niet meer zeggen dat het kleedje je zo beeldig stond. Antwoorden op 'waar was je gisteren?' werden deskundig ontweken. Elk lint bevatte vanzelf een antwoord.

Het leven werd er niet eenvoudiger op. Het beste was natuurlijk om niet te liegen, maar dat bleek niet realistisch te zijn. Bijna iedereen deed het. Soms zag je zelfs een hond met een harig, lichtjes krullend lint, voorbijlopen, boos happend naar dat onding waar hij maar niet van af kwam. Je leerde elkaar wel kennen. Of net niet. 


De grote vraag was natuurlijk hoe je ervan af kwam. Wel, zo simpel was dat niet. De linten krompen, met de tijd, maar dat ging erg langzaam. Je droeg ze echt wel een lange, lange tijd achter je aan. En dan, als ze nog slechts stompjes waren, dan was je er nog niet van af. De cruciale stap ontbrak nog. Deed je niets, dan groeide het terug aan, in het felste rood dat je ooit gezien had. Rood dat pijn deed aan je ogen en aan de ogen van je medemens. Wat je dan wel moest doen? Dat weet elke mens diep van binnen zelf. Dat hoeft niet verteld te worden. Het is het aandurven van de confrontatie. Het even doorbijten. Het recht in de ogen kijken. Het kiezen. Of door het lint gaan.





woensdag 30 januari 2013

Bol


Ik druk mijn neus tegen het glas. Hier geraak ik nooit meer uit. Mijn voeten staan in de sneeuw, het water staat aan mijn mond. Ik wil schreeuwen, maar dat lukt niet. Het water sijpelt langzaam binnen en verstomt elke kreet.

Er is niemand bij me. Mijn handen zoeken naar een deur, maar de wand is naadloos, glad en veel te dik. Ik zie wat er rondom mij gebeurt, maar ik kan er niet bij. Ik hoor mensen praten, maar alles klinkt hol en ver weg.

Ik lijk wel van plastic. Mijn voeten zijn vastgeplakt en bewegen niet. Alles rond me gaat traag. Alles is wit. Iedereen loopt aan mij voorbij. Af en toe word ik even opgetild en schudt men me hevig heen en weer.

Ik voel de koude niet. Ze raakt me niet. Het zijn de stemmen, de gesprekken, die me niet kunnen bereiken, die me verdrietig maken. Het niet vinden van de deur. Het vastzitten van mijn voeten. Het schudden en daarna vergeten worden.

Mijn glazen bol is koud. Ik sta op de schouw. Mijn wereld gaat traag. Mijn voeten willen dansen. Het sneeuwt enkel als je met mij schudt. Jouw stem klinkt hol en alles rond me wordt troebel. Ik geraak hier nooit meer uit.



woensdag 23 januari 2013

Vivaldi




Je kwam in de winter. Het was de warmste winter ooit, vol passie en vuur. Warme kussen en lange omhelzingen. Sneeuw noch ijs konden me deren. Je breide voor mij een cocon die koudebestendig was en groot genoeg voor ons samen.

Toen de lente kwam, kreeg je de neiging om je vleugels uit te slaan. Je wou op ontdekking. Ik kon je niet tegenhouden en wilde dat ook niet. De lente rook heerlijk. Bloesems maakten je wild. Ik legde mijn cocon af.

De zomer bracht rust. We baadden in het zinderende licht en genoten van elkaar en van een gekke cocktail op het terras. Een cocktail die nog moest uitgevonden worden en mijn naam zou dragen. Zomerstormen bleven uit. De nachten waren zo lang als wij zelf wilden.

Het vallen van de bladeren deed me de cocon terug opzoeken. Er zat mot in. Voorzichtig droeg ik hem naar je toe. Je keek er naar en haalde je schouders op. Zonder een woord draaide je je om. Mijn hart verpulverde in duizend stukjes. Het laatste blaadje viel. De herfst was ongenadig.

Nooit is de winter zo koud geweest als nu. Al nachtenlang vriest het in mijn hart. Het is zo ijzig dat ik zelfs niet durf te denken aan de lente. Zal het ooit nog zinderen in de zomer? Ik leg mijn hand op het raam en kijk naar de sneeuwvlokjes die onophoudelijk vallen. Een koudegolf raast over het land.




woensdag 16 januari 2013

Fragile

Fragile


Ik zou je iets willen geven,
iets heel zorgvuldig verpakt
misschien wel met een brokaten lint
of in een geurend houten doosje.

Iets dat ik vooraf nog lang bekijk
en zachtjes in mijn handen houd
terwijl ik het glimlachend uren ronddraai
en er zoveel mogelijk liefde in steek.

Ik weet al wat ik je zal geven
maar niet hoe ik het verpakken moet
Ik weet al hoe ik het je zal geven
maar niet hoe je het zal aannemen.

Zal je het fijne kostbare lint wel zien
of zomaar het ritselend papier verscheuren?
Zal je je vinger over de verpakking laten glijden
alsof je het nu al bijzonder mooi vindt?

Er rest me nog één klein probleem:
wat ik je wil geven kan ik niet verpakken.
Niet dat het vluchtig of ontastbaar is
maar tedere kusjes breken zo vlug...



woensdag 9 januari 2013

Tijd


Tijd

De kraaien roepen me.
Ze verkondigen mijn einde
met beloftes van rust en stilte,
en een warm omhulsel
zonder vragen.

De kraaien roepen me,
luider en luider
met beloftes van verademing,
en een veilige nacht
zonder dromen.

De kraaien roepen me,
dwingend en overtuigend
met beloftes van zielenrust,
en een nooit eindigende,
bodemloze slaap.

De kraaien roepen me.
Het is niet dat ik ze wil horen
maar het roepen maakt me moe.
Het oorverdovende breekt me.
Het is tijd om te gaan.