woensdag 26 mei 2010

Klaagdier

Grrr, wat een rotdag! Deze morgen was ze weer zo boos. Sinds ik zelfstandige ben, kan ik niets meer goed doen. Ik werk te veel, zegt ze en ik doe te weinig thuis. De rekeningen zijn niet betaald en ze moet alles alleen doen. Grrr, en ik maar werken en werken en dan is het nog niet goed. Haar ochtendhumeur betert er ook niet op. Nu dat rotklusje hier bij die bejaarde dame. Die is duidelijk eenzaam. Babbelen dat die doet! Alsof ik tijd genoeg en niets anders te doen heb. Ze vergeet ook precies alles. Ze heeft al 3 x gevraagd of ik een tas koffie wil. Vijf minuten later brengt ze me dan een tas, terwijl ik ‘neen, dank u’ gezegd heb. De vorige twee staan hier ook nog en de koffie is niet te drinken...

Ik zal er maar eens aan beginnen zeker? Ik haat vast tapijt leggen. Echt een rotjobke is dat. Al haar meubels moesten ook nog aan de kant en al die prulletjes van beeldjes op haar kasten... en maar tateren ondertussen. Ze heeft ook vanalles laten vallen en ze praat precies tegen zichzelf. Maar toch liever dit dan ’s morgens een hoop verwijten en een ochtendhumeur op mijn bord krijgen. Allez, ze is daar weer. Om te vragen of ik een tas koffie wil. Miljaar, dat wordt een lange dag, vrees ik!
Alles ligt klaar, nog even kijken: tapijt, lijm, mes, ok, ziet er goed uit allemaal. Als ik nu even door kan werken, kan ik straks nog naar de bank en dan vlug wat rekeningen betalen. Hopelijk is haar ochtendhumeur dan over... Lap, telefoon! Het is ook altijd iets. Pff, ze belt om te zeggen dat ik de kinderen van school moet halen. Ze moet gaan winkelen. En ik maar werken om rond te komen...
Allez, vooruit met de geit! Meten, snijden en beginnen. Tempo! Ai, nee, nu is die madam daar weer. Toch weer niet om te vragen of ik een tas koffie wil, zeker? Ik heb juist de inhoud van de vorige pot in de bloempot omgekieperd. Ha, het is om te zeggen dat ze even weg is. Naar de dierenwinkel om de hoek en naar de kapper. Goed zo! Dan kan ik eindelijk doorwerken.
Ok, beginnen in de hoek. Alles netjes gelijk leggen. Pfff, daar heb je het al. Die muren lopen hier niet recht. Dat wordt weer prulwerk. Enfin, even concentreren. Als het begin goed is, dan volgt de rest wel. Nu die madam weg is, kan ik vlug een sigaretje rollen. Als ik het raam openzet, zal dat wel niet opvallen zeker? Maar enfin, waar is mijn tabak nu? Ik heb die toch meegenomen? Niet in mijn broekzak, niet in mijn hemd, niet in mijn jas. Wat een dag, zeg! Ha, hier ligt ‘m. Waarschijnlijk uit mijn hemdzak gevallen toen ik me bukte om dat tapijt uit te rollen. Ah, dat doet deugd. Rust en stilte en een sigaretje.
Zo laat al? En die madam is nog niet terug? Die is wel lang weg, vind ik. Ach, niet erg, zo kan ik beter doorwerken. Nog een klein uurtje en ik ben klaar, denk ik. Wat een gedoe met dat tapijt, zeg. Ik kreeg dat maar niet mooi gelijk. En als ik mijn handen vol lijm heb, belt ze natuurlijk weer. Ik was te laat om op te nemen. Mijn gsm laten vallen ook nog. Bijna in de lijm. Alles afgeveegd en teruggebeld. Dan was ze lastig omdat ik niet had opgenomen. Het was om te zeggen dat ik de klok in het oog moest houden want de school is bijna uit. Alsof ik dat zelf niet weet...
Oef! Klaar! Het ziet er goed uit. Maar wat is dat? Tegen de rand zit een bobbel. Hoe kan dat nu? Ik heb dat niet gezien toen ik daar bezig was? Zou dat zijn omdat dat in de schaduw ligt? Grrr, waarom toch? Ik moet eigenlijk vertrekken om de kinderen af te halen. De bank kan ik wel vergeten, dat lukt me niet meer. Wat nu? Dat losmaken? Dat komt niet goed, vrees ik. Ik ook altijd met mijn grote mond. Ik heb dat nog maar één keer gedaan, vast tapijt leggen, ziet ge nu wel wat er van komt?
Eerst een sigaretje rollen en eens bellen naar mijn schoonbroer. Die weet wel raad met dit geval. Waar is mijn tabak nu weer? Weeral kwijt? Het zit me echt niet mee vandaag. Ik zal al maar bellen en ondertussen kan ik dat pakje tabak wel zoeken.
Slimme gast, die schoonbroer van mij. Hij zegt dat ik dat goed moet platkloppen. Daar komt toch een kast over en die madam gaat dat nooit zien. Die bobbel is mijn pakje tabak. Dat kan niet anders, want ik kan ‘m nergens vinden. Vlug de hamer erop en niemand weet ervan. Madam is ook terug thuis. Haar nieuw kapsel is geweldig: het is zo lichtroze van kleur en er zit een zwierige golf in. Ze zit in de keuken wat te rommelen en te praten tegen zichzelf.

Klaar! Vlug inpakken, centen ontvangen en naar school. Madam kan haar portemonnee niet vinden, precies. Het duurt weer lang! Ha, daar is ze. Ik krijg er nog wat extra bovenop omdat ik haar meubels zo netjes heb teruggezet. Die bobbel heeft ze gelukkig niet gezien.
‘Meneer’, zegt ze. ‘Hebt gij mijn hamster niet gezien? Ik heb zijn kooi verzet deze morgen en het deurtje is opengegaan. Nu vind ik hem niet meer.’ Nee, ik heb geen hamster gezien. Dus daar praatte ze de hele tijd tegen, tegen die hamster. Ach, jammer. Dat beestje zal wel terug opduiken. Wel vervelend als je iets kwijt bent. Ik heb ook veel gezocht naar mijn pakje tabak vandaag.
Zo, alles ingeladen en op tijd voor de kinderen. Ik scoor nog eens goede punten bij het vrouwtje dan. Huh? Wat zit er nu in mijn broekzak? Effe voelen... Mijn pak tabak! Ik dacht dat die onder dat tapijt lag? En die hamster dan? Zou die...

woensdag 19 mei 2010

Fabelachtig

Op een dag vloog Mug wat doelloos rond. Ze rustte even bij het hok van Hond. Omdat Mug zich verveelde, wou ze met Hond een praatje slaan. ‘Weet je, Hond’, zei Mug, ‘ik heb gisteren een paard gestoken. Dat paard kreeg zoveel jeuk dat het zich heeft dood gekrabd!’ Dat is natuurlijk niet de goede manier om een praatje te slaan. Dat vond Hond ook. Hond werd boos en wou Mug zo snel mogelijk wegjagen. En zoals alle honden dan doen, begon Hond luid te blaffen, zo hard en zo boos als hij maar kon.

Egel, die vlakbij aan het slapen was, zette zijn stekels op. Wat een herrie was dat! Egel was net aan zijn slaapje begonnen en hield er niet van om wakker geblaft te worden. Maar Hond stopte niet en Egel nam twee stokjes die hij in zijn oren stak. Misschien zou hij zo wel verder kunnen slapen. Maar Hond hield niet op met blaffen en Egel ging mopperend op zoek naar een andere slaapplaats.

‘Dag Egel’, zei Kikker. ‘Lekker weertje hé?’, zei hij er nog bij. Maar Egel antwoordde niet. Een egel met stokjes in zijn oren hoort immers niet goed. Egel stapte verder, zonder Kikker ook maar een blik te gunnen. Kikker snapte er niets van. Egel was toch zijn vriend. Wat was er mis? Was Egel boos op hem? Had hij iets verkeerd gedaan? Die arme Kikker werd zo droevig dat hij prompt in het eerste, het beste konijnenhol wegkroop om daar op zijn verdriet te broeden.

Konijn voelde iets tegen zijn pluimstaartje springen en verschoot zich een hoedje. Zo snel als hij kon, spurtte hij de konijnenpijp uit. ‘Rennen voor mijn leven!’, was het enige dat door zijn kopje spookte. En dat deed hij. Hoe harder hij rende, hoe meer hij in paniek raakte en dat ging niet onopgemerkt voorbij.

Boven in de boomtop zat Kraai. Hij had een mooi zicht over zijn gebied en kende het als zijn broekzak. Niet dat kraaien broekzakken hebben, maar toch kende hij elk plekje bijzonder goed. Toen hij Konijn zo in paniek zag rondrennen, nam hij het zekere voor het onzekere. Kraai sloeg alarm. Zo hoort dat bij gevaar. Kraai, die zichzelf heel wat voelde, waarschuwde iedereen die het horen wilde. ‘Gevaar! Er is gevaar!’ Jammer genoeg wist Kraai niet over wat voor gevaar het ging, maar hij zou dan toch maar gewaarschuwd hebben.

Koe, eeuwig herkauwend in de wei, stopte met grazen. ‘Alarm? Oh, help! Alarm!’ Koeien en Alarmen gaan niet zo goed samen. Met de gekste bokkensprongen probeerde Koe een schuilplaats te zoeken voor het Alarm. Voor een Koe in een wei valt dat niet mee. Het enige dat Koe kon bedenken was pardoes door de kippenren hollen, in de hoop daar een veilig plekje te vinden. De kippen renden kriskras door elkaar. Niet zozeer dat Alarm maakte hen bang, maar wel die dolle koe die lelijk huishield!

Haan lag in het midden van de ren. Hij bewoog niet meer. Voorzichtig, pootje voor pootje kwamen de kippen kijken. Één van hen durfde hem een duwtje geven. Haan was bewusteloos. Als je goed keek, zag je hem nog stilletjes ademen, maar het zag er niet naar uit dat hij vlug zou bijkomen. De kippen treurden, lieten hun pluimen hangen en legden niet meer. Hoe moest het nu verder? Haan kraaide immers elke morgen de zon wakker. Maar Haan was daar nu niet meer toe in staat.

De nacht duurde lang, veel langer dan andere nachten. Zon vond het heerlijk want nu kon ze eens uitslapen. Maar na uren woelen en draaien vond ook Zon dat het lang genoeg geduurd had. Maar Haan kraaide niet. Het bleef stil. Het bleef nacht.

De dieren besloten dat het zo niet verder kon en belegden een vergadering. Vos nam de leiding en probeerde uit te zoeken wat het probleem was. Omdat niemand Haan beter kende dan de kippen, vroeg Vos hen wat er gebeurd was.

‘Niet allemaal door elkaar!’, riep Vos. Want elke kip wist waarom Haan niet meer kraaide en waarom het nacht bleef. ‘Het is de schuld van Koe’, zei de oudste kip. ‘Koe liep Haan omver en daardoor komt de zon niet meer op!’

Vos riep Koe, maar die loeide de schuld van zich af. ‘Het is de schuld van Kraai. Die sloeg Alarm en daarom komt de zon niet meer op!’ Vos begreep het wel en riep Kraai.

‘Het is de schuld van Konijn’, zei Kraai. ‘Konijn liep als een gek in het rond dus ik wist dat er iets mis was en ik deed mijn plicht: ik sloeg alarm en daarom komt de zon niet meer op!’
‘Dat heb je goed gedaan’, zei Vos en hij riep Konijn. Konijn hupte van zijn ene poot op zijn andere en vroeg aan Vos of hij niet hetzelfde zou doen als hij ineens iets tegen zijn staart voelde springen. Ja, dat zou Vos ook doen, gaf hij toe. Kikker, die vlakbij zat, sprong naar voor. ‘Dat was ik, die tegen Konijn opsprong’, bekende hij. ‘Ik was zo bang dat Egel mijn vriend niet meer was. Hij liep me voorbij zonder dag te zeggen, hij deed zo stekelig en gunde me geen blik. En daarom komt de zon niet meer op!’

‘Egel?’, zei Vos. Maar Egel kwam niet. Vos riep nog eens, maar Egel was nergens te bespeuren. Iedereen riep Egel, maar er kwam geen reactie. ‘Uil’, zei Vos, ga Egel zoeken en breng hem hier. Hier is iets niet pluis!’ Uil vloog weg en vond Egel al gauw. Maar hoezeer Uil ook zijn best deed, Egel reageerde niet. Uil nam Egel voorzichtig in zijn klauwen en vloog met hem tot bij Vos. ‘Hoe zie jij eruit, Egel? Haal die stokjes uit je oren!’ Maar omdat Egel dat niet kon horen, deed Vos het zelf. Floep, daar gingen de stokjes.
Vos legde het hele verhaal uit aan Egel en die begon meteen te mopperen op Hond. Want daardoor had hij die stokjes in zijn oren gedaan en daardoor kwam de zon niet meer op.

Vos riep Hond bij zich. Met een hese stem van al dat blaffen zei Hond wat Mug hem verteld had. En hoe boos hem dat gemaakt had en dat door Mug nu de zon niet meer opkomt. Alle dieren veerden recht en scandeerden samen: ‘Straf de mug! Straf de mug!’ Ze maakten zoveel kabaal dat Haan ervan wakker werd en spontaan begon te kraaien. Eindelijk kon de zon terug opkomen, eindelijk was het terug dag!

Mug, die alles gehoord had, was stilletjes onder een blad gekropen. Beschaamd om wat zij verteld had, triest om wat zij veroorzaakt had, dacht zij dat het maar best was dat ze zich een tijdje gedeisd hield.
Na een tijdje waren de dieren het voorval vergeten, maar Mug bleef zitten met een slecht geweten. Elke dag en elke nacht knaagde het en vroeg ze zich af of ze het haar al zouden vergeven hebben. Mug weet dat Mens slim is en ze dacht dat zij bij Mens wel een antwoord zou vinden. Als zij Mens ziet, zeurt zij in Mens’ oor: ‘Zzzzzzzzzz? Zzzzzzou iedereen nog kwaad op mij zzzzzzzzzijn?’ En als Mug dat doet, dan krijgt zij een heel eerlijk antwoord: PETS!



woensdag 5 mei 2010

dinsdag 4 mei 2010

AfscHuwelijk

Er was iets mis! Ik wist niet wat, maar er was zeker iets mis. Ik keek om me heen. Het was diep in de nacht. Alles leek rustig. Ik keek rond in die zwarte stilte. Langzaam kwam ik uit bed. Ik voelde het: het was mis. Op de tast ging ik naar de gang. Daar bleef ik staan. Ik hoorde niets. Ik zag niets. En toch...

Volledig geruisloos ging ik de trap af. Het was ijzig koud. Ik rilde. Maar niet van de kou. Zo stil mogelijk deed ik de deur naar de woonkamer open. Hier was het al even donker. Alle rolluiken waren naar beneden. Eén groot zwart gat was het. Weer bleef ik staan. Ik hoorde niets. Ik zag niets. En toch...

Links van me was de deur naar de keuken. Ik zocht de deurklink met mijn hand. Het koude metaal deed me nog meer rillen. De voordeur trok eerst nog mijn aandacht. Die was zeker op slot. Dat moest wel, want die oude deur had de gewoonte om te pas en te onpas open te waaien. Dat stelde me al wat gerust. Maar de achterdeur? Hoe lang was dat geleden dat die nog op slot was gegaan? Ik moest gaan kijken. Liever mijn angst onder ogen zien dan te blijven wachten en doodsangsten uit te staan. Het was me overdag nooit opgevallen dat die keukendeur zoveel lawaai maakte. De zwarte stilte werd doorkliefd. Ik voelde de tegels onder mijn blote voeten. Nog een paar stappen en ik bereikte de achterdeur. Ik bleef staan. Ik hoorde niets. Ik zag niets. En toch...

Een herkenbaar geluid! Het klepperen van het kattenluikje. Tito was thuisgekomen. Een echte kater komt niet voor 4u ’s ochtends thuis. Hij fleemde langs mijn benen. Ik kreeg kippenvel. Hij miauwde naar me. Wat deed ik hier ook op dit uur? Een flauw glimlachje verscheen rond mijn mond. Het zal wel niets geweest zijn. En toch...

Ik draaide me om. Slapen zou niet meer lukken, maar een warm bed zag ik wel zitten. Nog een paar stappen en ik kon aan het knopje van het licht. Toen voelde ik het. Ik voelde een adem. Ik hoorde het ook. Gejaagd, oppervlakkig. Er stond iemand achter me! De warmte van dat lichaam gloeide door mijn nachtkleedje. Ik bleef staan. Machteloos werd ik gewaar hoe mijn lichaam versteende. Volledig verlamd van angst stond ik daar. Niet wetende wat er zou komen.

De voorbije dagen flitsten aan mij voorbij: alleen gaan slapen, alleen opstaan, alleen koken, alleen eten. Deze morgen had ik een halve dag verlof. Niet voor mijn plezier, nee, jammer genoeg niet. Gestrest door het ochtendverkeer kwam ik toe op de rechtbank. Het uitspreken van een echtscheiding is bijna een formaliteit. Maar het schudt je emotioneel ferm door elkaar. Toen ik terugreed naar het werk had ik bijna een aanrijding. Daarna de lieve collega’s die me wat opvingen. En dan naar huis. Alleen. Er zat weer een brief in de bus van hem. Ik lees ze niet meer. Het is voorbij. Hij moet me loslaten. Korte flitsen van deze dag schoten voorbij. Hoe ik de documenten voor de scheiding op tafel smeet, samen met die stapel brieven van hem. Mijn trouwring. Een huilbui er bovenop.

Die adem kwam dichterbij. Ik wou roepen, mijn angst uitschreeuwen, maar er kwam geen klank uit mijn mond. Die ademhaling werd sneller, mijn hartkloppingen werden hoorbaar. Ik wist wie het was! Het kon niet anders. Een man die afgewezen wordt, gekrenkt is in zijn eer, een zieke man... Mijn ex-man! Ik kon het niet meer verdragen. Nu kon ik hem ook ruiken. Dat maakte me zeker van mijn stuk. Met dit inzicht kreeg mijn angst gewonere proporties. Ik zou hem eens iets laten zien! Als ik me nu plots omdraai zou ik hem verrassen. Mijn eerste uppercut uit mijn leven zou ik hem geven. Het zou raak zijn! Wacht maar. Ik zou tot 3 tellen en dan...

Bonkende hoofdpijn en Tito, die tegen dat hoofd kopjes gaf. Zo werd ik wakker. Het was al licht. De telefoon ging. Ik probeerde recht te staan. Alles deed pijn. Hier en daar een blauwe plek. Ik zette me aan de tafel. De documenten waren weg, samen met de brieven. De ring ook. Alleen de huilbui lag er nog.