Ik zit onder de immense Buddleja. De zon brandt. Een twintigtal
vlinders fladderen rond de paarse trossen bloemen. Ze doen zich te goed aan de
nectar en de zonnestralen. Soms verjaagt de ene de andere maar uiteindelijk
vinden ze allemaal hun plekje. Langzaam nip ik van mijn glaasje cava. Ik glimlach
om deze decadentie. Het is net middag…
Er landt een vlinder op mijn knie. Ik hou mijn adem in en kan
niet anders dan in bewondering staan voor elk schubje op de tere vleugels.
‘Van waar kom jij?’, vraag ik.
‘Ben jij meegekomen met deze struik?’
De vlinder antwoordt niet maar spreidt zijn vleugels en overvalt me met zijn
kleuren. Ik word terug gegooid in de tijd. Een half jaar.
Tijd is zo abstract. Soms voelt dat half jaar als een week. Dan weer als een
decennium. Vaak lijkt het een vorig leven. En dat is het ook.
Ik denk terug aan de tranen van die dag. De laatste dag. Mijn oase
van rust, de tuin waarin ik me zo goed voelde en die ik elke ochtend met een
kopje thee in me opzoog, als een natuurlijke versterker, om daarna de wereld in
te stappen….
Die dag was de laatste dag in mijn paradijsje.
Alles was al verhuisd. Het huis was leeg. Zielloos. Maar die
tuin, die leefde vrolijk voort, zelfs in december. Ik wist dat ik moest
vertrekken. Weggaan en de droge klik horen van de deur die in het slot viel
voor de laatste keer. Om dan nog één keer om te kijken. In de zomer zou alles
hier oplichten door de korenbloemen en de klaprozen.
Daar stond ik.
Afscheid.
Je weet dat het eraan komt, maar je erop voorbereiden lukt nooit helemaal.
Het was winter. Je verwacht dorheid, kaalte en soberheid. Maar
ik voelde de verwachting van het vele leven dat daar sluimerde. Ik wist op
welke plekjes de kruiden zouden groeien, waar de wilde rozen weer teer zouden
bloeien, wanneer de kersenbomen op een dag als een witte wolk zouden exploderen
en hoe de fragiele papavers hun blaadjes zouden ontvouwen.
‘Kon ik je maar meenemen. Helemaal’, dacht ik.
Ik voelde aan het knoestige hout van de vlinderstruik. Dit hoorde
zo bij mij. Dit was ik. Ik keek rond en nam een besluit: de struik ging mee. Winter
of niet, ik zou hem heel breed uitgraven, voorzichtig, rond de wortels en hij
zou samen met mij verhuizen. Mijn stukje tuin. Het enige wat ik nog vond was
een oud en roestig handschepje. Ik moest er om lachen. Het leven zit vol
uitdagingen en dit was er ongetwijfeld één van. Hoe hard de grond ook was en
hoe langzaam het ook ging, ik schepte verder, de bloedende blaren op mijn
vingers negerend.
En hier zit ik, een half jaar later, onder dezelfde struik. Geen
dag is er voorbij gegaan of ik nam een kijkje. Toen in de lente het eerste
blaadje verscheen, was ik verwonderd dat zoiets banaals me zo gelukkig kon
maken. Maar dat deed het. De bloemen zijn nu ontelbaar en het leven er rond is
druk. Een bonte file van bijen, vlinders en zweefvliegen.
Ik drink het laatste slokje cava en voel nog eens aan de
knoestige takken. Over een paar maanden ziet hij er weer doods uit en zijn de
vlinders weg. Maar ik zal geduldig wachten op dat eerste blaadje in de lente.
Volgend jaar fladderen er weer vlinders rond mijn hoofd.
Volgend jaar drink ik weer een glaasje cava.
Zomaar.
Op ons!
Foto: Tanneke
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reactie krijgen op een schrijfsel is het teken dat je gelezen wordt! Dank je wel hiervoor!