September 1986. Martijn zat wat onwennig rond te kijken. Hij was met de fiets gekomen en nu hij binnen was, besloegen zijn brilglazen helemaal. Het was druk in het studentenrestaurant. Het nieuwe academiejaar was nog maar 2 dagen bezig.
Martijn keek rond, maar kende er niemand. Dat kon ook niet, want van zijn dorp was er niemand naar de universiteit van Leuven gegaan. Veel vrienden had hij ook niet in zijn dorp. Ze vonden hem maar vreemd: altijd met zijn neus in de boeken en in de klas stelde hij vragen aan de leerkrachten, waar die dan tot hun ongenoegen, geen antwoorden op wisten. Ze lieten hem met rust. Martijn was een rare jongen. Ze zouden hem vlug vergeten in het dorp. Niemand wist wat ze met hem aanmoesten.
‘Geschiedenis van de Oudheid’ aan de faculteit Letteren, had hij gekozen als richting. Zijn boeken en cursussen had hij al een paar maanden op voorhand in bezit. Enkele cursussen had hij zelfs al helemaal doorgenomen. Martijn wou goed voorbereid zijn. Hij nam studeren heel serieus. Zijn eerste lessen vielen goed mee: hij wist precies waar het over ging, want de avond ervoor had hij alles nog eens goed nagelezen. Met potlood had hij in de kantlijn wat aantekeningen gemaakt. Hij zou aan de professor wat verduidelijking vragen bij die vage omschrijving in alinea 2.
Er kwam een koppeltje aan zijn tafel zitten. Ze lachten en deden heel uitgelaten. Martijn hield er niet van. ‘Stoort het als we erbij komen zitten?’, vroeg de jongen. Martijn schudde glimlachend ‘neen’, maar alles in hem zei ‘ja’. Het koppeltje herschikte de dienbladen: het glas water en het dessertje werden even aan de kant gezet. Het meisje prikte giechelend enkele frietjes van het bord van de jongen. Hij sloeg speels met zijn vork naar haar hand en deed hetzelfde met haar frietjes.
Verlegen keek Martijn naar zijn bord. Het stoofvlees was op, de sla ook, nog één frietje lag er op zijn bord. Hij was zo gelukkig dat er studentenrestaurants bestonden. Hij kon zelfs geen ei bakken. Soep kwam uit een blikje en dan moest hij ook altijd opnieuw het etiket lezen om te weten hoeveel water erbij moest. Als er geen Alma bestond, zou hij alleen maar boterhammen met jonge kaas eten... Maar over het Byzantijnse Rijk wist hij dan weer alles.
Martijn had nog honger. Het eten was lekker en niet duur. De jongen aan zijn tafel zag hoe Martijn naar de frietjes in zijn bord staarde. Hij lachte. ‘Heb je nog honger? Wil jij ook mijn frietjes pikken? Dat gaat niet lukken, hoor!’ Hij stak zijn vork als een afweermiddel voor zich uit en stootte zijn liefje samenzweerderig aan. Het meisje lachte zwakjes, ze had wat medelijden met die sullige knaap. ‘Wil je nog frietjes?’ vroeg ze. ‘Dat kan hier, hoor. Je kan altijd frietjes gaan bijvragen.’
Het bord was leeg. Alles was op. Het laatste frietje ook. Martijn had goed begrepen wat dat meisje gezegd had: je kon frietjes bijvragen. Maar hoe? Moest je dan echt terug in die lange rij gaan aanschuiven? Daar had hij echt geen zin in. Maar extra frietjes zouden er wel in gaan. ‘Allez, waar wacht ge op? Sebiet zijn alle frieten op!’ zei de jongen. ‘Ik, euh, ik weet niet goed hoe dat hier gaat. Moet ik, euh, moet ik dan terug aanschuiven in die rij?’ zei Martijn. Het koppeltje keek hem verbaasd aan. Voor hen zat een écht groentje. Lieve help, hoe was dit toch mogelijk? ‘Weet je dat dan niet?’ vroeg de jongen. Martijn schudde verlegen zijn hoofd. Gisteren was hij ook met nog wat honger vertrokken. Hij was blij dat iemand hem zou inlichten. ‘Wel, luister goed. Het is niet moeilijk’, zei de jongen. Hij boog zich voorover en sprak Martijn stilletjes toe. Wat Martijn niet zag, was dat het meisje onder tafel een stootje gaf tegen het been van de jongen.
Martijn stond vastberaden op. Op weg naar meer frieten. Hij voelde zich wat licht in het hoofd. Zó eenvoudig was het! Dat hij daar zelf niet opgekomen was. Hij zou een extra portie frieten halen, die langzaam opeten en daarna terug naar zijn kamer gaan en nog wat studeren. Het leven lachte hem toe. Hij keek om naar de tafel waar hij zat. Zijn portefeuille lag er nog. Die nam hij toch beter even mee. Handig was dat niet: een dienblad dragen én die portefeuille. Het ding ging voor het gemak maar mee op het dienblad. Hij was er bijna. Nog een paar meter. Hij had geluk: er stond niemand voor hem. De jongen had hem duidelijke instructies gegeven. Hij kon de geur van de frietjes al ruiken.
Langzaam wachtte Martijn af tot hij het ritme van de lift begreep. Hij had enkele seconden om zijn dienblad erin te schuiven. Het was wel uitkijken. Vreemd toch dat er dienbladen tussenzaten met borden die niet helemaal leeg waren. Hij mocht thuis maar bijnemen als zijn bord leeg was. Nu zou het gebeuren: hij schoof zijn dienblad rustig en beheerst in de metalen geleiders van de lift. Met een luide, maar toch ook een beetje een trillende stem riep hij in de richting van de kelder: ‘één portie frietjes, één!’ Afwachtend keek hij zijn dienblad en zijn portefeuille na. Dan draaide hij zich hoopvol om naar de jongen die hem zo geholpen had.
Die moest zo hard lachen dat hij zich verslikte in een friet. Het meisje gaf hem nog een dreun. Martijn wachtte geduldig tot zijn dienblad weer voorbij zou komen...
...
BeantwoordenVerwijderendit zou dus een les zijn voor deze jongen, hier wordt hij al afgehard...
ik begrijp niet dat mensen zo gemeen tegen een nieuwkomer kunnen zijn..
hier loopt zijn vertrouwen een flinke knauw op...
maar mooi geschreven tannneke,
OT
blij dat je geniet van de mp3,
ik geniet van je schrijven,
dank voor je bezoek:-)
xxx
Klaproos weet het. Die heeft het vast zelf ook zo meegemaakt. Arme Martijn, met een half lege maag naar bed en een ervaring rijker. Geweldig verhaal, Tanja. Mag ik je voorzien van een linkje op mijn weblog? Want goede schrijvers kunnen er bij mij altijd bij :-)
BeantwoordenVerwijderen