
Herman wordt ziek. Niet de bus haalt hem deze keer op, maar wel de ziekenwagen. Het gaat niet goed met Herman. De dokter zegt veel door vooral te zwijgen en meewarig te knikken.
Maar om 17u00 staat vader met zijn rolstoel klaar. Zo moet het, zo heeft hij het altijd gedaan. Zo zal het altijd zijn.
Herman zegt slaapwel aan de nachtzuster en wordt niet meer wakker. Ze vinden hem met een glimlach op zijn lippen. De dokter moet geen uitleg geven aan vader. Het is niet meer belangrijk, zegt hij.
Het is maandag, bijna 17u00. De rolstoel wordt uit de gang gereden. Vader trekt zijn jas aan. Het is koud en guur. Maar hij wacht op Herman. Herman is er omdat vader op hem wacht. Herman zal van de bus stappen, want zijn rolstoel staat voor hem klaar.
Herman stapt niet van de bus. De bus rijdt voorbij zonder zelfs te vertragen. Vader maakt zich los uit zijn standbeeld. Hij kijkt de bus na. Het regent zachtjes. Hij neemt zelf plaats in de rolstoel voor de lange oprit van zijn huis. Herman komt niet meer. Vader laat los.