Er was
eens een mannetje dat zich altijd omringd wilde voelen. Meestal niet door
mensen, want daar had hij al een tijdje genoeg van. Hij omringde zich niet
zomaar. Hij wilde altijd in het midden zijn.
Als hij
in zijn driezit naar TV keek, had hij links en rechts een groot sierkussen
liggen. Ging hij naar de supermarkt, dan kiende hij zijn plaatsje in de rij aan
de kassa zo uit dat er een winkelkarretje voor hem, maar ook achter hem stond. Best
wel moeilijk, want ook in een warenhuis ben je ooit de eerste. Restaurantbezoeken
waren een zeldzaamheid. Dat kwam vooral door de negatieve ervaringen. Het is
immers niet zo gepast om ongevraagd tussen twee mensen je voeten onder tafel te
schuiven.
Zijn huis
bevond zich in het midden van de straat. Uiteraard was zijn huis het middelste
van drie aaneensluitende woningen. Ook al leefde hij er alleen, hij had drie
stoelen aan zijn rechthoekige keukentafel. Er was maar één stoel die zichtbare
gebruikssporen had.
Zijn zoektocht
naar een vrouw was een fiasco. Twee vrouwen zou teveel zijn, maar gewoon eentje
kon ook niet. Het zou een gapend gat veroorzaken aan zijn linker- of
rechterkant.
Boeken
lezen was een uitdaging. Gelukkig had het mannetje hier een systeem voor. Op de
salontafel lagen zijn boeken netjes op een rij. Drie stuks. Hij las een
hoofdstuk uit het middelste boek en schoof daarna het boek een plaatsje op. Hij
koos zijn lectuur uit de wijkafdeling van de bibliotheek. De auteurs met
beginletters A tot H en Q tot Z waren ongekend terrein, maar rij 2 (I tot Q)
was bijna volledig uitgelezen. Hij overwoog ernstig om de vraag te stellen om
de alfabetische volgorde van de boeken in de bibliotheek te doorbreken.
Zijn grootste
vrees was om een tand te verliezen. Moest dat toch gebeuren dan wist hij al dat
hij meteen een andere tand zou opofferen, zodat er toch drie stuks netjes naast elkaar op een rijtje stonden. Hij
dacht er elke ochtend, middag en avond aan als hij zijn tandenborstel tussen de
twee andere tandenborstels zette.
Fietsen
deed hij niet meer want hij voelde zich enkel in zijn nopjes in een stevige,
blinkende driewieler. Maar hij besefte wel dat hij daar, als flinke en gezonde
man, vreemd voor zou worden aangekeken.
Gelukkig
had hij zijn auto nog. Nou ja, gelukkig… Je kan je al voorstellen hoe lang hij
soms rondreed om een voor hem geschikte parkeerplaats te vinden. Ofwel moest er
links en rechts een plaats vrij zijn, ofwel moest hij het middelste vak
opvullen. Hij had er zich bij neergelegd en had geduld gekweekt. Veel geduld. Hij
reed dan maar wat rond, in afwachting tot dat geschikte plaatsje vrij was. En soms,
ja soms, kon hij niet anders dan voorsorteren in de middelste rijstrook en dan
gebeurde het al eens dat hij ietwat verloren reed. Meestal kwam hij dan op de
snelweg terecht. Zalig vond hij dat. Want de snelweg in zijn omgeving had drie
rijvakken. Drie!
Na het
invoegen koos hij resoluut voor het middelste rijstrook en wat er ook gebeurde,
hij week daar niet meer van af. Zijn autootje snorde aan een gestaag tempo van
100 km/u verder. Mooi in het midden. Links en rechts passeerden er auto’s,
bussen, vrachtwagens, moto’s, maar het kom hem niet deren. Het maakte hem zo
gelukkig. De zekerheid dat hij niet meer en beter omringd kon zijn dan hier,
deed hem vergeten dat hij eigenlijk op zoek was naar een parkeerplaats bij het
warenhuis. Uren en uren kon hij zo door rijden. Als de drie rijstroken samen
kwamen tot slechts twee stuks, nam hij de afrit en reed hij via de
volgende oprit terug van waar hij gekomen was.
Op datzelfde rijvak.
Met een
stralende glimlach en een rij ononderbroken tanden.
Mooi in het midden.
Heerlijk
omringd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Reactie krijgen op een schrijfsel is het teken dat je gelezen wordt! Dank je wel hiervoor!