woensdag 16 juli 2014

Ruggengraat


Hij ging met zijn vinger over mijn ruggengraat. Er zat een dikke wollen trui tussen zijn huid en de mijne. Toch bezorgde die aanraking me kippenvel. Hij keek me vol verwachting aan, maar ik sprong van mijn stoel en ging naar buiten. Ik voelde me verlamd, bevroren. Die simpele aanraking verwarde me en bracht zoveel in me los.

Het deed me beseffen dat het heel lang geleden was dat iemand me nog aangeraakt had. Hoe langer het duurde, hoe meer ik het afhield. Ik wist niet hoe ik er mee moest omgaan. Kon ik daarvan genieten? Ik wist het niet. Het kippenvel trok langzaam weg.

Hoe zou het voelen huid op huid, zonder wollen trui als buffer? Ik verstarde nog meer bij die bedenking. Het was angst. Angst om een aanraking, angst om geliefd te worden. De angst om mezelf bloot te geven. Om dat pantser te laten vallen. Omdat de zekerheid er was dat het in ontelbaar veel scherven zou uiteenvallen. Niet meer te lijmen.

De confrontatie was als een slag in mijn gezicht: hoe simpel zou het zijn om die blik te beantwoorden, om zijn hand in de mijne te leggen en samen weg te gaan. Op ontdekking naar elkaar. Maar ik kon het niet. Ik vluchtte, meer voor mezelf dan voor hem. Ik controleerde mijn pantser. Het was er nog. Het vertoonde slechts een miniem barstje.

Opgelucht haalde ik adem. Ik vermande me zoveel ik kon, rechte mijn schouders en wreef zachtjes over de barst. Het zou niet opvallen.

Het liefst van al zou ik willen wegrennen. Rennen zonder te stoppen, voor de rest van mijn leven. Wegrennen van alle aanrakingen en vragende ogen. Maar ook van de pantsers.





4 opmerkingen:

Reactie krijgen op een schrijfsel is het teken dat je gelezen wordt! Dank je wel hiervoor!