Het was koud in huis. Heel erg koud. De dikke, wollen dekens die voor de deur hingen konden de bijtende wind niet tegenhouden. Enkele ijsbloemen vormden zich op het raam. Mooi om naar te kijken, maar niet nu en zeker niet als je aan deze kant van het raam stond. Het vroor nu al enkele dagen. De sneeuw lag er al van met Kerstmis. Hier, op de rand van het dorp, was weinig te beleven. Er reden nog minder auto’s voorbij en wandelaars lieten zich ook niet meer zien. Dat vond Jos erg jammer. Hij zat altijd in zijn zetel aan het raam. Hij wist om welk uur de groene auto van de buren voorbijkwam. Jos wist ook wanneer de wandelclub in het weekend voorbijkwam. En als er niets voorbijkwam, dan keek hij naar de wolken of naar de vogels.
Jos miste zijn leven van vroeger. Zijn boerderij, zijn dieren, zijn tractor en zijn goed gevulde dagen. De boerderij was verkocht, want Jos werd te oud en hij verdiende te weinig om zijn hoofd boven water te houden. Hij had net genoeg om een klein appartementje te huren. Dat appartement maakte hem gek: teveel muren en teveel leegte. Jos trok er dan maar op uit om te wandelen. Nog geen maand woonde hij er en toen was de lift al kapot. Nog maar één verdieping gedaan en daar wou die voet van Jos niet meer mee. Hij miste een tree en duikelde een hele reeks trappen naar beneden. Heup en arm gebroken...
Nu woont Jos bij zijn dochter, Marie-Josée. Dat was niet leuk. Ze was altijd kwaad. De hele dag door. Ze zag er te oud uit voor haar leeftijd en had nergens plezier in. Jos dacht deze dingen altijd luidop en dan kreeg hij de volle laag. Waarop hij dan maar weer ging zwijgen in zijn zetel bij het raam. Wat was dat nu? Wat bewoog daar nu? Jos stond op. Hij zag het goed. Daar zat een beest. Vlakbij het raam. Met veel moeite stapte hij naar buiten. Marie-Josée vloekte luid: ‘doe die deur toe, het is koud!’
Jos kwam terug binnen met een kip in zijn armen. Een mooie, dikke, bruine kip. Heerlijk was dat, om terug een dier te zien en te voelen, dicht bij hem. Hij praatte stilletjes tegen het beest. Het stelde zowel hem als de kip op hun gemak. Stilletjes, zonder dat Marie-Josée het zag, gingen ze in de zetel zitten. Jos besloot dat hij de kip zou houden. Vriendschap zou hij krijgen. Al was het maar van Miranda, zijn kip.
Marie-Josée dacht daar anders over. ‘Geen kip in huis!’, tierde ze. Maar Jos roerde niet. Miranda bleef waar ze was. Miranda was van hem. Frankie, de man van Marie-Josée probeerde te bemiddelen. Hoewel dat niet veel hielp, gaf het Jos en Miranda toch tijd. Zo lang er niets beslist was, zou Miranda blijven. En dat was voor Jos al meer dan genoeg.
Het was nog steeds koud in huis. De gasrekeningen waren al maanden niet meer betaald. Het kleine mazoutkacheltje dat Frankie in de kringloopwinkel op de kop had getikt, was ook koud. Geen geld voor mazout. Marie-Josée haar humeur ging even snel naar beneden als de temperatuur in huis. Die dag kwam Frankie ’s middags thuis. Boos. De fabriek had heel wat arbeiders ontslagen. De crisis, weet u wel... Jos luisterde stilletjes, met Miranda op zijn arm. Ze kakelde zachtjes, alsof ze het begreep. Het was tijd voor hun wandelingetje. Elke dag ging Jos een paar keer met Miranda naar buiten. Waar hij ging, liep zij hem achterna. Of andersom. Ze waren onafscheidelijk. Tevreden gingen ze terug naar binnen. Genietend van hun aandacht voor elkaar. Laat Marie-Josée maar grommelen op Frankie, dachten ze samenzweerderig toen ze weer gilde: ‘doe die deur dicht, want het is koud!’
Het werd nog kouder in huis. Het weinige eten dat er op tafel kwam, vooral op het bord van Jos, minderde snel. Marie-Josée werd gemeen. Jos kreeg alleen nog kritiek. Zijn kleren werden niet meer gewassen en veel tafelrestjes voor Miranda waren er niet. Jos teerde op zijn vriendschap en vergat de knagende honger. Tot op de dag dat de brief kwam. Marie-Josée had hem geopend, gelezen en dan zwijgend op zijn schoot geworpen. Jos moest Miranda even op de grond zetten om zijn bril te halen. Met bril, brief, deken en Miranda zette hij zich terug bij het raam. Hij begreep niet veel van de brief. Die was van het ziekenhuis en ondertekend met een ingewikkelde kribbel. Frankie legde hem uit dat hij op controle moest. Marie-Josée smeet er achteraan dat zij die rekeningen niet zou betalen. Frankie negeerde haar en zei dat hij wel zou meegaan. Samen naar de stad. En neen, Miranda kon niet mee, die moest thuisblijven.
Jos wou niet gaan. Hij wou wel naar zijn heup laten kijken, want die deed veel pijn. En zijn pillen kreeg hij niet van Marie-Josée, want daar was geen geld voor, zei ze altijd. Maar hij wou Miranda niet achterlaten. Een ganse dag? Dat was veel te lang. Ze kon toch niet alleen in de zetel bij het raam zitten? Ze ging verdriet hebben. Jos ook. Maar Miranda kakelde zachtjes om te zeggen dat het goed was. Jos moest maar naar het ziekenhuis gaan. Ze zou op hem wachten. Tot hij terug was van de stad.
Frankie en Jos vertrokken. Jos zwaaide naar het raam, maar hij kon Miranda niet zien. De buurman zette hen af met zijn groene auto. Het duurde lang in het ziekenhuis en Frankie had het moeilijk om alles juist te doen en de weg te vinden. Als ze dan eindelijk waren waar ze moesten zijn, moesten ze weer wachten. En dan dacht Jos weer aan Miranda. Wat zou ze nu doen? Misschien zou Marie-Josée wel eventjes met haar naar buiten gaan voor een wandelingetje? Frankie trok aan zijn schouder. De dokter riep zijn naam...
Het was al na 17u toen ze eindelijk terug thuis waren. Jos was moe. Frankie zweeg, zoals hij de laatste dagen altijd deed. Hij trok de deur open en hield de wollen deken opzij zodat Jos kon binnenstappen. Het viel hen niet op dat Marie-Josée niet riep dat die deur dicht moest. Jos keek glimlachend rond. Waar zou Miranda zitten? Frankie fronste zijn wenkbrauwen. Wat rook hij? De rook heerlijk! De rook naar warm eten, naar vers voedsel. Dat was lang geleden! Waar had Marie-Josée het geld gehaald om iets lekkers te koken? Jos schuifelde voorbij. ‘Miranda? Kom, kippetje, kom Miranda’, zei hij. Maar Miranda was onvindbaar. Frankie stapte de keuken in. Marie-Josée zag er 10 jaar jonger uit en lachte op een vreemde manier. Frankie keek in de kookpot. ‘Kom, kippetje’, zei Jos. ‘Kom maar, Miranda, ik ben thuis’, zei hij zachtjes. Frankie zijn mond viel open toen hij in de kookpot keek...
Talent! Knap. Het bijna-kerstverhaal eindigt echter ruw-realistisch.
BeantwoordenVerwijderenwelere Miranda, welere Jos
BeantwoordenVerwijderenR.I.P.
BeantwoordenVerwijderenAch, het is net Flappie. Ook zo zielig.
BeantwoordenVerwijderen