woensdag 16 mei 2012

Leegte


Daar zit je dan. Voor je ligt een leeg, vreselijk wit blad. Je speelt met de vulpen in je hand. Af en toe sabbel je eens op het uiteinde ervan, in de hoop er wat woorden uit te kunnen onttrekken. Als dat niet lukt, draai je wat met het dopje, je doet de pen open en dicht. Maar ook dat levert niets op. Het blad is wit. Het blad blijft wit.

Je krijgt een goed idee: verandering van strategie! Weg met dat blad, die vulpen mag terug in een donkere la. Weg ermee, je kunt er niets mee doen. Je haalt eens diep adem, zet je goed op je stoel en drukt op het knopje van je laptop. Die doet er tergend lang over om op te starten. Je vindt het niet erg, want intussen heb je tijd om na te denken. Je zoekt naar een eerste woord. Net dat ene woord waarmee je een zin kan beginnen. Je gedachten worden verstoord door het melodietje dat aankondigt dat je laptop ontwaakt. Je staart doelloos naar het scherm. Je wacht en wacht. Maar er komt geen woord. Ondertussen verschijnt je bureaublad. Enkele programma’s starten mee op. Maar niet dat van jou.

Je hoofd is leeg. Er zit geen enkel woord in, laat staan een volledige zin. De leegheid is bijna ondraaglijk. Je voelt dat het niet ergens in een hoekje verborgen zit, maar dat het echt leeg is. Alles is op. Elk woord is gebruikt. Niets meer.

De laptop wacht geduldig. Jij hebt het wachten opgegeven. Je ondergaat het. Het zoemen van de laptop aanzie je niet als een uitdaging. Je neemt het geluid over in je hoofd. Zo zit er toch iets in. Liever een monotoon zoemen dan complete leegte.

Na een half uur zucht je eens diep. Je legt je handen op het toetsenbord. Het staren naar je vingers zet ze niet in actie. Alles en iedereen wacht. Op jouw eerste woord. Benieuwd hoe dat eerste woord daarna zal uitvloeien in een eerste zin. De leegte wordt pijnlijk. Het wordt je duidelijk dat je iets moet doen. Je moet jezelf bevrijden. Ontsnappen nu het nog kan.

Je vingers komen in beweging. Je kijkt naar het scherm als je begint te typen. Je typt al jaren blindelings. Je grootste wens is dat je dat met het schrijven ook kon: bijna mechanisch letters produceren. Maar dat is niet wat je wilt. Je wilt schrijven. Over mooie dingen. Over dingen die jou raken. Schrijven, met heel je hart.

Je rechterringvinger heft zich wat op en raakt de toets. Dan drukt de middelvinger van je linkerhand twee keer op een toets. Je linkerwijsvinger doet hetzelfde, nog eens gevolgd door de vorige beweging.

Je staart naar de letters. Ze vormen een woord. Het woord zegt je niets. Je wendt je hoofd af en klapt de laptop toe. Zelfs het zoemen in je hoofd is nu verdwenen.



woensdag 9 mei 2012

Met de paplepel ingegeven



Ze kijkt me zo anders aan. De spanning is te snijden. Ik begrijp maar niet waarom. Waarom moet het nu anders? Het was toch goed zoals het was? Ik had wat ik wou en zij was veel rustiger. Nu moet ik hier zitten, rechtop. Mijn handen moet ik thuishouden. Ze houdt me zelfs niet meer vast. Eerst liep ze druk heen en weer, ze praatte eerder tegen zichzelf dan tegen mij. Dan begon ze gekke bekken te trekken naar mij. Geen idee waar dat voor goed was, want ik moest me rustig houden. Ik snap er niets meer van.

Ze zwaait daar maar heen en weer met een lepel. Wat erop ligt ziet er echt niet appetijtelijk uit. De kleur is vreselijk. Nu begint ze te wauwelen over een poortje dat opengaat bij mij. Maar ik heb helemaal geen poortje. Waar haalt ze het toch? Het gaat hier duidelijk niet goed. Maar vanuit mijn stoel kan ik niets doen.

Ze geraakt nog meer gespannen en brengt die lepel telkens maar dichter en dichter. Geen flauw idee wat ik er mee aanmoet. Als ik kan, sla ik hem weg, maar dan wordt ze boos. Als ik mijn gezicht afwendt, dan krijg ik de lepel met inhoud over mijn wang. Dat plakt! Ze begint mijn wangen dan meteen te boenen en dat vind ik ook niet leuk.

Ze staat even op. Ik zie hoe ze diep ademhaalt en dan terugkomt. Heel lief vraagt ze of ik alsjeblieft wil meewerken. Maar meewerken met wat? Wat moet ik in hemelsnaam doen?

Ik denk dat ik het nu begrijp. De bedoeling is waarschijnlijk dat ze me verft. Ze wil beginnen met mijn gezicht. Maar daar hoef ik toch niet mee akkoord te gaan? Ik vind de kleur ronduit walgelijk. En daarbij: ik heb honger. Ik wil gewoon eten.

Mijn stoel en mijn gezicht hangen nu helemaal vol. Ze straalt zoveel stress uit dat ik er zelf helemaal ongemakkelijk van wordt. Ik neem de lepel van haar over en klop er keihard mee op tafel! Dat is wat ik er van vind. Zo, nog eens: boem!

Ze staat op, neemt haar gsm en begint te ijsberen terwijl de telefoon overgaat. ‘Zeg, schat, dat lukt hier niet, hoor, met die fruitpap. Ik denk dat ik hem gewoon nog maar even een papfles geef. En anders moet jij nog maar eens proberen. Ik geef het op!’

Dat is precies wat ik wou horen. Ik heb geen lepel of verf nodig. Kom, mama, neem je me nu uit de stoel?


woensdag 2 mei 2012

Had ik maar






Zat je ooit al eens naast iemand die je niet kende?

Deelde je met hem of haar het moment dat je ogen elkaar ontmoetten en dat je beiden het gevoel had dat je elkaar toch al eens ontmoet had?

Je zat daar, minutenlang. Je probeerde contact te maken, uit te zoeken van waar je elkaar kende,  maar je kon het je maar niet herinneren.

Je kon het niet uitleggen, maar je voelde dat er een  verbondenheid was, een heerlijk gevoel van herkenning.

Je piekerde en piekerde, groef in je geheugen, maar het enige dat je kon bedenken was dat je die persoon misschien nooit meer zou terugzien, na dit moment. En je wist nu al dat je daar veel spijt van zou hebben. Je wist dat je iets moest doen.

Je keek elkaar aan op momenten dat de ander net even niet naar jou keek. Je voelde wat de ander voelde.

Je wou een gesprek beginnen, maar je vond de woorden niet. De ander werd wat onrustig, alsof die iets verwachtte. Je vroeg je af wie de eerste stap zou zetten. Je vroeg je af wie het meeste angst had om iets te zeggen.

Je zweeg, net als de ander. Je zei niets. De ruimte tussen jullie werd groter en bijna onoverkomelijk.

Je kreeg de kans om iemand te leren kennen, maar je liet die kans aan je voorbij gaan. Waarom? Om gestuntel te vermijden? De ongemakkelijke stilte? Afwijzing?

Je bleef zitten en dacht: wat zal ik doen? Iets zeggen? Blijven? Weggaan? Als je dan eindelijk je moed bijeen geraapt had en besefte dat dit het moment was, was het te laat. De ander stond op en wandelde weg. Zonder ‘dag’ te zeggen. Er was ook niemand om ‘dag’ tegen te zeggen. Want jij was een vreemde. Je kende elkaar niet.

Soms is er echt zoiets als ‘te laat’. 
Soms vraag je je af hoe die ontmoeting je leven had kunnen veranderen. 
Soms denk je: waarom heb ik zo lang getwijfeld. 
Soms denk je: had ik maar…