zaterdag 24 maart 2018

Talenknobbel



Als kind hoorde ik wel eens dat sommige mensen een talenknobbel hebben. Uren heb ik gespendeerd aan het zoeken ernaar op mijn eigen lichaam. Ik dacht dat het echt een fysieke uitstulping was op een willekeurig ledemaat. Omdat ik het maar niet kon vinden ging ik stiekem ook bij de mensen rondom mij op zoek. Hier en daar vond ik wel iets, waarvan ik vermoedde dat het een talenknobbel kon zijn, maar als ik hen dan vroeg naar hun kennis van het Engels, Frans, Duits, Spaans of Chinees, kreeg ik enkel een vreemde wenkbrauwfrons als antwoord. Als ik er met mijn vingertje naar wees, dan kreeg ik een boze blik.

Nu weet ik ondertussen wel dat ‘talenknobbel’ een abstract begrip is, iets dat je als kind nog niet echt kan vatten. Mijn gevoel voor taal is vele jaren later gelukkig goed ontwikkeld en ik hou echt van taal, in al zijn vormen. En wijzen met mijn vinger doe ik ook niet meer.
Maar als ik over de klanken nadenk, en vooral verder reflecteer en begin te vergelijken, de woorden met smaak verder proef, dan kom ik toch weer tot vreemde bedenkingen.
Het Engels vind ik erg goed klinken en er zit wat mij betreft wel logica in. Maar je hebt zo van die woorden…

Neem nu ‘previously’: het klinkt als gesmolten kaas, langzaam sijpelend uit een cordon bleu en in contact komt met een veel te hete pan.
‘Achievement’ geeft me altijd de neiging om iemand 'gezondheid' te wensen.
Als ik ‘anybody’ hoor, doet dat me telkens aan een mortuarium denken.
En ‘breakfast’, dan zie ik een wat ruimere auto die veel te snel rijdt.
Bij het woordje 'one', dat soms klinkt als 'won', begrijp ik het helemaal. Als je de eerste bent, heb je nu eenmaal gewonnen. 

In het Frans heb ik het ook, dus het ligt zeker niet aan het Engels. Luister eens naar ‘beaucoup’. Ik weet niet wat het met jou doet, maar ik denk dan aan een mooi en geraffineerd kapsel. Er zijn ook veel woorden die echt klinken als een onomatopee. ‘Chaque’, het kapmes bij de slager. ‘Tout’, een aarzelende toeter. ‘Peu’, een defecte toeter. ‘Soit’, als je uitglijdt in je bad. ‘Mais’, een schaap dat kort van stof is. ‘Moi’ is een klapzoen. ‘Eau’, een uitroep bij een prachtige waterval. ‘Risque’ klinkt als een snelle haal over alle staafjes van een xylofoon. Zo kan ik nog lang doorgaan. Begrijp me niet verkeerd: ook het Frans kan ik wel smaken.

In het Duits vind ik ‘sagen’ zo goed. Als je teveel zegt, vervalt het al eens in zagen. ‘Weiter’ opent horizonten. Bij ‘bleiben’ hoor ik een tiener praten, die net zijn eerste blokjes heeft gekregen. ‘Teufel’ lijkt wel een merk van dure kookpotten, waarmee je het lekker bruin bakt. ‘Uberhaupt’ zijn een hoop taxi’s in een file. ‘Wahrheit’ klinkt alsof je ernaar moet zoeken. ‘Zwischen’ is moeilijk uit te spreken en lukt het best tijdens het flossen. ‘Glücklig’ is het eerste slokje van een heerlijke wijn op kamertemperatuur. ‘Irgendwas’ doet me telkens denken aan een paar sokken, die samen in de wasmachine gaan maar waarvan er eentje nooit meer uitkomt. Jammer genoeg doet ‘umbringen’ me aan een flashy sportmerk denken. Toch vind ik Duits nog wel ok.

Zullen we de andere talen maar even laten rusten? Ik voel ergens een bultje opkomen…





donderdag 1 maart 2018

Vingerafdruk



Als je dood bent, waar ben je dan? Ben je dan echt weg? Helemaal? Alles? Voor altijd?

Hier en daar is er misschien nog een vage vingerafdruk van je, een pluisje van je warme sjaal, een verloren haar dat achteloos ergens rondzweeft of andere, tastbare dingen van je.

Maar wat met de rest? Waar is je glimlach, je fronsende blik zo nu en dan, de twinkel in je ogen? Waar is jouw creativiteit naar toe en de vastberaden, haast verbeten manier waarmee je je smeet op een ogenschijnlijk niet op te lossen probleem?

Waar is je warmte? Je grote, grote hart? Je zachtaardigheid en je onuitputtelijke drang om voor iedereen te zorgen? Ik zoek naar je geduld, jouw manier om alles even stop te zetten en aandachtig te luisteren naar diegene die het nodig had.

Je hoort zo vaak dat een ziel verder leeft, maar ik kan me er niets bij voorstellen. Waarschijnlijk komt dat omdat ik me het te concreet voor de geest haal. Je maakt me niet wijs dat zielen zich groeperen in dichte wolken of ijle pluisjes hier en daar. Of dat ze rusteloos en eenzaam ronddolen op een stoffige zolder. En van het concept ‘hemel’ word ik ook niet echt vrolijk van.

Ik heb er al eindeloos over gepiekerd, over die ziel en over het al of niet volledig weg zijn. Het haalt je niet terug. Je bent er niet meer. Af en toe verschijn je in een droom, maar ook die vervliegt als een dauwdrupje bij de eerste ochtendlijke zonnestralen.

Zoals veel mensen doen, praat ik nog tegen je. Alsof je er nog bent. Dat doe ik tegen beter weten in, maar het helpt wel. Tot ik me afvraag of je het hoort. Dan zou je me waarschijnlijk heel hard uitlachen. Of misschien ben je wel boos omdat je niet kan antwoorden. Of vind je dat ik onzin uitkraam. En net daarom blijf ik het doen.

‘Weg zijn’ klinkt zo hard. Een weg leidt meestal ergens naar toe. Jij was de weg kwijt. Of je nam een verkeerde afslag, naar een doodlopend straatje. Maar je blijft weg. Wat rest, is die vingerafdruk op het raam, toen je vrolijk werd van het roodborstje op de voederplank en ernaar wees.



                                                                                                                            Foto: wtex


maandag 29 januari 2018

Middenstrookje


Er was eens een mannetje dat zich altijd omringd wilde voelen. Meestal niet door mensen, want daar had hij al een tijdje genoeg van. Hij omringde zich niet zomaar. Hij wilde altijd in het midden zijn.

Als hij in zijn driezit naar TV keek, had hij links en rechts een groot sierkussen liggen. Ging hij naar de supermarkt, dan kiende hij zijn plaatsje in de rij aan de kassa zo uit dat er een winkelkarretje voor hem, maar ook achter hem stond. Best wel moeilijk, want ook in een warenhuis ben je ooit de eerste. Restaurantbezoeken waren een zeldzaamheid. Dat kwam vooral door de negatieve ervaringen. Het is immers niet zo gepast om ongevraagd tussen twee mensen je voeten onder tafel te schuiven.

Zijn huis bevond zich in het midden van de straat. Uiteraard was zijn huis het middelste van drie aaneensluitende woningen. Ook al leefde hij er alleen, hij had drie stoelen aan zijn rechthoekige keukentafel. Er was maar één stoel die zichtbare gebruikssporen had.

Zijn zoektocht naar een vrouw was een fiasco. Twee vrouwen zou teveel zijn, maar gewoon eentje kon ook niet. Het zou een gapend gat veroorzaken aan zijn linker- of rechterkant.

Boeken lezen was een uitdaging. Gelukkig had het mannetje hier een systeem voor. Op de salontafel lagen zijn boeken netjes op een rij. Drie stuks. Hij las een hoofdstuk uit het middelste boek en schoof daarna het boek een plaatsje op. Hij koos zijn lectuur uit de wijkafdeling van de bibliotheek. De auteurs met beginletters A tot H en Q tot Z waren ongekend terrein, maar rij 2 (I tot Q) was bijna volledig uitgelezen. Hij overwoog ernstig om de vraag te stellen om de alfabetische volgorde van de boeken in de bibliotheek te doorbreken.

Zijn grootste vrees was om een tand te verliezen. Moest dat toch gebeuren dan wist hij al dat hij meteen een andere tand zou opofferen, zodat er toch drie stuks  netjes naast elkaar op een rijtje stonden. Hij dacht er elke ochtend, middag en avond aan als hij zijn tandenborstel tussen de twee andere tandenborstels zette.

Fietsen deed hij niet meer want hij voelde zich enkel in zijn nopjes in een stevige, blinkende driewieler. Maar hij besefte wel dat hij daar, als flinke en gezonde man, vreemd voor zou worden aangekeken.

Gelukkig had hij zijn auto nog. Nou ja, gelukkig… Je kan je al voorstellen hoe lang hij soms rondreed om een voor hem geschikte parkeerplaats te vinden. Ofwel moest er links en rechts een plaats vrij zijn, ofwel moest hij het middelste vak opvullen. Hij had er zich bij neergelegd en had geduld gekweekt. Veel geduld. Hij reed dan maar wat rond, in afwachting tot dat geschikte plaatsje vrij was. En soms, ja soms, kon hij niet anders dan voorsorteren in de middelste rijstrook en dan gebeurde het al eens dat hij ietwat verloren reed. Meestal kwam hij dan op de snelweg terecht. Zalig vond hij dat. Want de snelweg in zijn omgeving had drie rijvakken. Drie!


Na het invoegen koos hij resoluut voor het middelste rijstrook en wat er ook gebeurde, hij week daar niet meer van af. Zijn autootje snorde aan een gestaag tempo van 100 km/u verder. Mooi in het midden. Links en rechts passeerden er auto’s, bussen, vrachtwagens, moto’s, maar het kom hem niet deren. Het maakte hem zo gelukkig. De zekerheid dat hij niet meer en beter omringd kon zijn dan hier, deed hem vergeten dat hij eigenlijk op zoek was naar een parkeerplaats bij het warenhuis. Uren en uren kon hij zo door rijden. Als de drie rijstroken samen kwamen tot slechts twee stuks, nam hij de afrit en reed hij via de volgende oprit terug van waar hij gekomen was. 

Op datzelfde rijvak. 
Met een stralende glimlach en een rij ononderbroken tanden. 
Mooi in het midden. 
Heerlijk omringd.