Er was even een rustig moment.
Ze werden zeldzaam, dus ik maakte er graag en gretig gebruik van om dingen te
doen die ik graag deed: wandelen, muziek maken of zoals nu mijn fototoestel
nemen.
Dat deed ik met hart en ziel. Zoals
gewoonlijk nam ik het toestel overal mee naartoe. Ik keek rond, op zoek naar
mooie beelden, bijzondere details of kleuren. Dingen die mijn aandacht
trokken. Ik kon er uren mee bezig zijn. Kijken, observeren, kadreren,
experimenteren. Als ik straks terug thuis was, genoot ik nog meer.
Dan stak ik de geheugenkaart in
de computer. Ik wachtte ongeduldig tot het vertrouwde schermpje te voorschijn
kwam. Bijna routineus koos ik het mapje en bekeek mijn oogst aan foto's.
Zo ging het altijd. Een vast
stramien. Ik keek er altijd naar uit. Op het moment dat mijn vinger de knop
indrukte voor een foto dacht ik al aan het moment dat ik mijn foto's kon
bekijken en beoordelen. Vele foto’s verdwenen meteen in de virtuele prullenbak,
maar anderen kon ik koesteren. Bewerken deed ik nooit. Ik wou weergeven hoe het
echt was, geen trucage aan mijn kiekjes.
Ik had een heerlijke kan thee gezet en was er klaar voor. De geheugenkaart ging de computer in. Ik koos de juiste mapjes en wachtte de foto's opende. Ik verwachte bloemen, vogels, vlinders, een stel reeën en enkele landschappen.
Op het eerste zicht herkende ik
niets. Hoe kon dat nu? Ik wist precies welke beelden ik geschoten had maar ik
herkende op die miniaturen geen beeld dat ik voor mijn lens had gehad. Eén voor
één klikte ik ze open. Ik zag geen bloemen. Ook geen vlinders, vogels of reeën.
Landschappen waren er ook niet bij.
Ik zag de dingen waar ik voor vluchtte.
Waarvoor ik bang was. Zaken die me ongelukkig maakten of zwaar gekwetst
hadden. Ik stond perplex.
Beelden
van hoge bergen met verdriet.
Zware
donkere wolken vol angst.
Desolate
landschappen met eenzaamheid.
Onherkenbare
vragen met een wazige achtergrond.
Trillend nam ik het
geheugenkaartje met mijn foto’s uit de laptop. Ik draaide het om en om, keek er
vol onbegrip naar. Vertwijfeld stak ik het terug in de gleuf en opende de map
opnieuw. Weer dezelfde beelden.
Verweesd nam ik het kaartje er
nog eens uit. Ik sloot de computer af en herstartte. Ondertussen ging ik even
naar buiten, deed een poging om de beelden van me af te schudden. Het lukte
niet echt. Weer deed ik dezelfde handelingen. Het mapje opende en weer zag ik
dezelfde beelden. Mijn verwarring kon niet groter zijn dan voorheen.
De foto’s bleven openstaan. Ik
staarde er wezenloos naar. De confrontatie met datgene waarvoor ik altijd
vluchtte was een klap in mijn gezicht. Ik voelde het zo erg, dat ik onbewust
over mijn wang wreef. Het deed pijn.
Langzaam kwam ik tot het besef dat vluchten niet zou helpen.
Het kaartje stukmaken of de foto’s wissen was ook geen optie. De beelden
stonden op mijn netvlies gebrand.
Ik haalde diep adem, rechtte mijn schouders en bekeek elke
foto nauwkeurig. Alsof het bloemen waren. Of vogels en vlinders. Een stel reeën
of een eindeloos landschap.